Gastauteur

Artikelen die ons door anderen worden toegezonden, of die wij met toestemming van anderen hebben overgenomen, worden onder Gastauteur geplaatst.

Kernafval: is een probleem voor de toekomst ook een probleem voor nu?

Dit artikel is geschreven door Sophie, in samenwerking met Niek.

Hoewel kernenergie een stuk ‘schoner’ is dan energie uit kolencentrales en bovendien een constantere energiestroom levert dan hernieuwbare energie, zijn er ook risico’s aan verbonden. Omdat het verval van gevaarlijk radioactief materiaal tot ongevaarlijke stof honderdduizenden jaren kan duren, is de opslag ervan niet alleen een zorg voor de huidige, maar ook voor toekomstige generaties. Zij zitten zogezegd opgescheept met afval van een product waar zij niet van hebben kunnen profiteren. Is dit een probleem of is dit iets waar de huidige generatie toch geen hinder van zal ondervinden dus wat niet als probleem mag worden gekenmerkt? Kortom: waarom zou de huidige generatie zich bezig moeten houden met de eventuele problemen van kernafval voor toekomstige generaties?

Een verkenning van een antwoord op deze vraag vanuit de Milieuwetenschappen. In een later artikel zal er vanuit de filosofie een versassende invalshoek worden besproken.

 

Feiten over kernafval

Bron afbeelding: Wikipedia

Bij het opwekken van kernenergie ontstaan bij de verschillende stappen in het ingewikkelde proces van energie opwekken radioactief afval. Dit houdt in dat de radioactieve stof ioniserende straling uitzendt waar geen andere toepassing meer voor te vinden is. Wat ioniserende straling doet is het wegslaan van elektronen in moleculen in levend organisme wat het weefsel beschadigt. Een kleine hoeveelheid van deze straling is overal op aarde aanwezig en het lichaam is gewend aan deze straling en kan zich herstellen. Maar hoe hoger de stralingsdosis hoe minder gemakkelijk dit gaat.[1] Een te hoge straling heeft ernstige gevolgen: misvormingen bij het nageslacht, kanker of zelfs een acute dood.[2] Een stof kan in verschillende mate radioactief zijn. Kernafval bestaat voor 90% uit laagactief afval, 7% uit middelactief afval en 3% uit hoogactief afval.[3] Hoe lang een stof schadelijk voor de gezondheid blijft ligt aan de halfwaardetijd van een stof. De halfwaardetijd is de tijd die moet verstrijken voordat de radioactieve stof half zo actief is geworden.[4] Het verschilt per stof en per proces hoe lang het duurt tot er geen schadelijke straling meer is; dit kan meer dan honderdduizend jaar duren.[5] Dit is een lastig gegeven, want het is moeilijk om een voorstelling te maken van een tijdsbestek van honderdduizend jaar en om rekening te houden met eventuele generaties die dan leven.

Bron foto: Wikipedia

Het grootste probleem met het hoogactieve kernafval is het gegeven dat er nog geen kennis is om kernafval op te slaan zodat er geen mogelijkheid is op rampen. In Nederland wordt op dit moment kernafval voor de eerste honderd jaar bovengronds opgeslagen terwijl er tussentijds onderzoek wordt gedaan naar een mogelijkheid tot eindberging.[6] Er zijn in de loop van de jaren vele voorstellen gedaan, zo zijn er plannen geweest om het afval op te slaan in de poolkappen, in de diepzee, in zout- en kleilagen, maar geen van de plannen bood het vooruitzicht op volkomen veilige opslag.[7] Er blijven veiligheidsrisico’s met betrekking tot kernafval in het geval van een oncontroleerbare omstandigheid, waarvan het lastig, zo niet onmogelijk is om deze te voorspellen. De veiligheidsvoorschriften waar kerncentrales zich aan moeten houden vandaag de dag zijn streng en maken de kans op een ongeluk hierdoor klein.[8] Toch blijft de kans aanwezig dat er in de toekomst moeilijkheden zullen zijn met het afval wat de huidige generaties hebben veroorzaakt.

Mogelijkheid tot innovatie en risico

De veiligheidsnormen die worden opgesteld door de EU en de Nederlandse overheid zijn uiteraard gericht op een beleid waarin de kans op complicaties met kernafval zo klein mogelijk zijn. Toch zou het kunnen zijn dat er in de toekomst voorvallen zullen plaats vinden waardoor toekomstige generaties nadeel zullen ondervinden aan het feit dat wij nu gevaarlijk radioactief afval produceren. Daar tegenover staat de mening van diegenen die beweren dat mensen in de toekomstige generaties zo ver zullen zijn met specifieke innovaties op het gebied van veiligheid en het juist kunnen voorspellen van processen in de aarde en andere risico’s dat eindberging wel mogelijk zal zijn.

Een voorbeeld van een mogelijkheid tot eindberging wordt gegeven door Posiva: een Fins bedrijf dat onderzoek doet naar de berging van nucleair afval. Volgens de informatie die gegeven wordt op de site gaat Posiva vanaf 2020 beginnen met eindberging, zoals te lezen staat op hun website ‘Thorough preparations and implementation will ensure the safety of final disposal’. Door 400 meter diep in de massieve bodem een container te plaatsen zal er, volgens Posiva, geen gevaar meer te verwachten zijn van het nucleair afval.

Echter, er is veel kritiek op Posiva (bijvoorbeeld vanuit Greenpreace die beweert dat er wel degelijk grote risico’s bestaan). De menselijke beschaving bestaat nog geen honderdduizend jaar, het is ondenkbaar dat wij nu de consequenties voor een dergelijk lange tijdspanne kunnen overzien en rekening kunnen houden met de mogelijke gevolgen. Het belangrijke tegenargument is onvoorspelbaarheid: hoe kunnen we nu zeggen dat er een risicoloze vorm van opslag is gevonden terwijl we nog niet alle aardprocessen begrijpen? [9]

De aanname ‘duurzaamheid’ binnen de milieuwetenschap

In vrijwel alle literatuur die hierboven gebruikt wordt komt dezelfde aanname naar voren, namelijk dat mens en natuur beschermd moeten worden tegen radioactief afval omdat mensen recht hebben op een veilig en gezond milieu; nu en in de toekomst. Zo staat op de site van de Centrale organisatie voor radioactief afval (COVRA) het volgende: ‘Het milieu moet beschermd worden tegen radioactief afval’.[10]  Ook de Europese Unie heeft als slogan op het gebied van milieu: ‘De wereld om ons heen beschermen, bewaren en verbeteren’[11], of specifieker op het onderwerp van kernafval: ‘to avoid imposing undue burdens on future generations’.[12] De aanname dat de toekomst zo duurzaam mogelijk zou moeten zijn wordt binnen de milieuwetenschappen niet betwist.

Een invloedrijk rapport uit 1987 van de VN commissie Brundtland heeft duurzaamheid als volgt omschreven: ‘het voorzien in de behoeften van de huidige generaties, zonder de toekomstige generaties hierdoor beperkingen op te leggen.’ Als we duurzaamheid nastreven, en dat gebeurt binnen de milieuwetenschappen, dan moeten we zeker zijn van veilige eindopslag van kernafval voor er aan te beginnen omdat we anders toekomstige generaties beperken door het voorzien in onze eigen behoefte nu.

Conclusie

Kernafval is vandaag de dag een discussiepunt in het kernenergiedebat omdat er nog geen risicovrije vorm van eindopslag is gevonden. Het feit dat radioactief afval lange tijd nodig heeft om te vervallen tot een ongevaarlijke stof is moeilijk te negeren voor huidige generaties omdat het kernafval schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid. Dat ook toekomstige generaties hier niet de dupe van mogen worden is vanuit de milieukunde een logisch gevolg uit de algemene aanname dat de wereld zou moeten streven naar duurzaamheid. Deze aanname van duurzaamheid is voor de milieuwetenschappen een voldoende rechtvaardiging om als abstract antwoord te geven dat hedendaagse generaties verantwoordelijk zijn voor toekomstige: wat wij als generatie nu beslissen en laten gebeuren heeft invloed op het leven dat mensen in de toekomst zullen hebben. Wij mogen niet verantwoordelijk zijn voor het opleggen van beperkingen voor toekomstige generaties.

Binnenkort een verrassende filosofische reflectie op deze verkenning.

 

Bronnen:

  1. Zie: http://www.nrg.eu/public/straling/node8.html geraadpleegd op 27 maart 2011.
  2. European Committee on Radiation Risk, ‘The Health Effects of Ionising Radiation Exposure at Low Doses for Radiation Protection Purposes’, (januari 2003) Green Audit Press.
  3. David JC MacKay, Sustainable Energy – without the hot air (2009) UIT: Cambridge, pp. 169-170.
  4. D.C. Giancoli, Natuurkunde: elektriciteit, magnetisme, optica en moderne fysica (Vierde druk: 2009) Pearsons Education Benelux: Amsterdam, vertaald door: Marianne Kerkhof, pp. 1280-1283.
  5. Zie: http://www.covra.nl/radioactief geraadpleegd op 27 maart 2011.
  6. Zie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kernenergie/kernafval geraadpleegd op 27 maart 2011.
  7. J. van der Pligt, Kernafval, publieke acceptatie en beleid (november/december 1990) in: Energiespectrum.
  8. Zie: http://europa.eu/pol/env/index_nl.htm geraadpleegd op 28 Maart 2011.
  9. J. Holden, An introduction to physical Geography and the Environment, (Tweede Editie: 2008) Pearsons Education Limited: Edinburgh, pp. 327-331.
  10. Zie 4.
  11. Zie: http://europa.eu/pol/env/index_nl.htm geraadpleegd op 28 Maart 2011.
  12. Rapport van de European Commission Energy, Summary of the Impact Assesment (2010), Brussel.

Occupy: “Wat goed dat jullie dat doen!”

Dit artikel is geschreven door gastauteur Alexander Beunder van de Kritische Studenten Utrecht.

 

“Stay hungry, stay foolish”, zei Steve Jobs in 2005. Onlangs bestond ons studenten actiecollectief Kritische Studenten Utrecht (KSU) alweer 2,5 jaar. Occupy is inmiddels op sommige plekken al maanden aan de gang. Ja, ook ik vraag me wel eens af waarom, maar volg toch maar Steve Jobs’ advies op.

 

Bron afbeelding: Wikipedia

Vanaf haar begin probeerde KSU een studentenbeweging op te bouwen om de commercialisering van het onderwijs tegen te gaan en maatschappelijke betrokkenheid van studenten te stimuleren. Stap 2 zou zijn geweest om stevige allianties te smeden met andere sociale bewegingen om gezamenlijk plannen te maken voor een betere wereld. Jawel, een ware revolutie zou stap 3 zijn. In deze nieuwe wereld zouden studenten en docenten zelf hun scholen besturen en werknemers hun werkplaatsen. Scholen zouden kennis en welvaart brengen aan de maatschappij, in plaats van carrière en status aan een elite. Fabrieken zouden rekening houden met de sociale en ecologische gevolgen van hun productie en dus noch werknemers, noch de planeet zelve uitbuiten. Politici zouden niet langer het volk dicteren hoe zij moeten leven, maar slechts uitvoeren wat het volk hen opdraagt. En ‘het volk’ zou goed weten wat hen op te dragen, aangezien ze toegang zouden hebben tot onderwijs van kwaliteit in academische vrijheid. En zie daar, het einde van de geschiedenis zou (nu echt) aangebroken zijn; ‘echte democratie’ zou het winnen van het Westerse staatskapitalisme en de totalitaire planeconomie van de Sovjet-Unie.

 

2,5 jaar hebben we aan de weg getimmerd en altijd de nadruk gelegd op het belang van participatie en organisatie “van onderop” – want de kiem van de toekomstige wereld bevat al de uiteindelijke vorm in zich. We wilden geen nieuwe politieke partij zijn waar mensen op konden stemmen, geen studentenpartij die de universiteitsraad in zou gaan en geen studentenvakbond die de toekomstige protesten zou gaan leiden. Dat zou immers slechts een herhaling van zetten zijn en geen enkele fundamentele verandering bewerkstelligen. Dan zouden we een organisatie worden met precies dezelfde mankementen als de huidige beleidsmakers; een afstand (en enige arrogantie) tot de achterban, een overmatige aandacht voor PR, een vertekend beeld van de werkelijke problemen en een te grote liefde voor de onderhandelingpartner. In plaats daarvan richtten we een informeel netwerk op van bezorgde studenten die zichzelf kritisch en onafhankelijk noemden. We waren geen lobbygroep maar juist een actiegroep. Politiek, maar niet gelieerd aan een partij. Een beweging die zou bestaan uit mensen die zelf bepalen welke kant de beweging op zou gaan.

 

Welke kant dat precies zou zijn, dat wisten we nog niet, want daar moesten we natuurlijk eerst nog met elkaar over praten. Dat doe je namelijk in een democratie en dus ook in een beweging die voor democratie pleit. Maandenlang hadden we vergaderingen voordat we werkelijke acties ondernamen; een info-avond hier, een debat daar en een filmavond ergens anders. We namen deel aan demonstraties, steunden studentenbezettingen, waren bij internationale protesten, de G20 in Londen, de klimaattop in Kopenhagen. Noem maar op. We organiseerden een eigen onderzoekscursus over de Universiteit samen met docenten, drukten ons eigen krantje en draaien inmiddels onze eerste publieke leesgroep met als thema “de crisis en de bezuinigingen”. Immers; geen democratie zonder een geïnformeerde demos.

 

Bron afbeelding: Wikipedia

Gelukkig waren we niet de enigen en werkten er al veel mensen volgens eenzelfde strategie. Eindelijk is-ie daar dan; de wereldrevolutie. De Arabische lente, de Spaanse indignados (verontwaardigden), de Griekse opstand, de Wall Street bezetting en het bezette beursplein in Amsterdam. Alles kwam samen op 15 oktober, de dag van de wereldrevolutie die was aangekondigd via de sociale media. Twee-en-een-half jaar hebben we als KSU complimenten ontvangen over onze activiteiten in woorden als “wat goed dat jullie dat doen”. Maar, niet langer! Voortaan wordt gezegd “wat goed wat we aan het doen zijn”, omdat men eindelijk beseft dat een echte democratie de politieke participatie van ons allemaal vereist. Niet langer wordt gezegd “de eisen van de demonstranten zijn wel wat onduidelijk”. In plaats daarvan beseft men nu eindelijk dat democratie tijd en geduld eist en er – waar mogelijk – altijd een dialoog plaatsvindt voordat belangrijke beslissingen worden genomen over de te varen koers.

 

Inmiddels zijn verschillende Occupy kampen in de VS ontruimd, maar gaan Occupiers strijdvaardig verder. Ze blijven als paddestoelen uit de grond schieten, ze bezetten universiteiten en verschijnen regelmatig bij publieke politieke evenementen. Bovendien is de samenwerking met vakbonden aangegaan en werd de haven van Oakland gezamenlijk met havenwerkers geblokkeerd uit protest tegen een ontruiming van Occupy. Nu worden plannen gemaakt de havens van de hele westkust te blokkeren. En niet alleen havenwerkers raken betrokken bij Occupy. Mensen die een huisuitzetting riskeren doordat ze hun hypotheek niet meer kunnen betalen worden ondersteund door de ‘Occupy Our Homes’ beweging; een netwerk van activisten die huisuitzettingen voorkomen door menselijke schilden te vormen bij een dreigende ontruiming. En voor mensen die hun huis al zijn uitgezet kraken ze hun huizen terug. Allianties die revoluties kunnen dragen lijken nu gesmeed te worden.

 

In Nederland staat Occupy er nog steeds, hoewel Occupy Amsterdam een stukje kleiner is sinds een recente ontruiming door burgemeester Van der Laan. Utrecht, Eindhoven, Den Haag, Rotterdam; je hoort er niet veel van, maar ze zijn er nog. En ja, ook hier wordt elke dag naar de toekomst gekeken. Soms vermommen Occupiers zich als bierdrinkende hangjongeren, maar dat is slechts om de autoriteiten gerust te stellen en de illusie te wekken dat er weinig strijdlust heerst. Ik weet uit betrouwbare bronnen dat ook Occupy Nederland zich opmaakt voor een Europese lente.

 

Wat een onzin, kun je denken. Je weet dat de Parijse Commune uit 1871 bloedig werd neergeslagen, de Spaanse republiek in de jaren dertig door fascisme verslagen en de na-oorlogse welvaartsstaat in Nederland steen voor steen wordt afgebroken. Wie zegt jou nou dat Occupy niet net zo hard zal falen als andere verloren revoluties? Maar het is wel goed dat ze wat doen. Laten we ze een bedankkaartje sturen zodra ze klaar zijn.

De (On)Zin van Alternatieve Geneeskunde deel 2/2

Dit artikel is geschreven door gastauteur Peter Snijders. Deel 1 van dit artikel is hier te vinden.

 

3. Paradigmaproblemen
Het werken vanuit verschillende paradigma’s is de belangrijkste reden voor het onbegrip tussen “alternatief” en “regulier” en het vastlopen van de discussie. In deze paragraaf behandelen we hoe “alternatief” en “regulier” op inhoudelijk niveau gescheiden zijn, en waarom deze scheiding wel begrijpelijk maar niet zinvol is.

Thomas Kuhn. Bron plaatje: Wikipedia

In 1962 publiceerde Thomas Kuhn de studie The Structure of Scientific Revolutions. Hierin lanceerde Kuhn het begrip paradigma: het referentiekader waarbinnen men wetenschap bedrijft. Een paradigma is als het ware de theoretische bril waardoor men het empirische domein bekijkt; een soort zeitgeist die bepaalt wat goede onderzoeksobjecten zijn, op wat voor manier men onderzoek dient te verrichten, hoe men de resultaten interpreteert, enzovoort. Paradigma’s verschuiven uiteraard met de tijd, soms radicaal, soms geleidelijk. In het geval van Semmelweis zagen we dat zijn denken buiten het kader van het toen dominante paradigma viel, en welke gevolgen het had. In het debat over “alternatief” versus “regulier” zijn paradigmaverschillen mijns inziens de reden voor het wederzijdse onbegrip. Sceptici argumenteren vaak dat er geen enkele theoretische onderbouwing is voor de werking van alternatieve geneeskundes. Dit is niet waar; er is alleen geen onderbouwing die past binnen het huidige dominante medisch-wetenschappelijke paradigma. (Natuurlijk moeten we hier oppassen: we kunnen niet één algemene onderbouwing voor “alternatieve geneeskunde” eisen, omdat er niet één “alternatieve geneeskunde” is, zoals we eerder al zagen). De meeste vormen van alternatieve geneeskunde pretenderen ook helemaal niet te passen binnen het reguliere paradigma. In dit essay kiezen we geen partij; het gaat hier om de constatering dat men langs elkaar heen praat, en dat hierop het debat vastloopt. Men vergelijkt appels en peren, en zelfs dat is nog te simpel gezegd wanneer men de diversiteit van alternatieve geneeskunde meerekent. We vergelijken dus eigenlijk appels met peren, druiven, sinaasappels, mango’s – een hele fruitmand. Er is dus wel onderscheid tussen al die verschillende geneeskundes, maar een algemeen onderscheid tussen “alternatief” en “regulier” is een oversimplificatie.
Maar betekent dit dat al deze geneeskundes onverenigbaar zijn? Maakt complementaire geneeskunde eigenlijk wel een kans? Er zijn mogelijkheden. In zijn studie over Kuhn en Semmelweis noemt Donald Gillies dat paradigmawisselingen in de medische wereld ingewikkelder zijn dan in de natuurwetenschappen, welke Kuhn voornamelijk in gedachte had (173). Gillies legt uit dat er in de medische wetenschap ruimte is voor meerdere paradigma’s om naast elkaar te bestaan. The Germ Theory of Disease van Pasteur, bijvoorbeeld – het paradigma waar Semmelweis in had gepast – is niet allesomvattend: kanker wordt er niet door verklaard (173). Het onderzoek naar en het behandelen van kanker werkt dus vanuit een ander referentiekader dan het onderzoek naar infecties. En denk eens aan psychotherapie en het onderzoek naar mentale stoornissen – dat is weer heel anders. De “reguliere” medische wetenschap staat op die manier bol van “alternatieven”. Dit biedt hoop voor complementaire geneeskunde. En er is zeker behoefte aan nieuwe perspectieven binnen de huidige medische wetenschap: bacteriën worden bijvoorbeeld langzaam maar zeker resistent tegen antibiotica – toch wel een stock-in-trade van de reguliere geneeskunde – wat vereist dat we nieuwe geneesmiddelen vinden. Het laten verdwijnen van de fictieve strakke lijn tussen “alternatief” en “regulier” en ruimte maken voor “complementair” heeft dus zin.
Samengevat: op theoretisch niveau spreekt men in het debat over alternatieve geneeskunde langs elkaar heen vanwege paradigmatische verschillen. Het zou echter productief zijn die afstand te overbruggen; het zou kunnen leiden tot broodnodige nieuwe inzichten bij het tackelen van de problemen waarmee de geneeskunde tegenwoordig wordt geconfronteerd.

4. Conclusie

Appels met peren vergelijken

Als kwestie van discours zijn er meerdere problemen met het onderscheid tussen “alternatief” en “regulier”. Ten eerste valt onder de algemene noemer “alternatief” een breed en divers scala van medische systemen, die vaak weinig met elkaar gemeen hebben, en soms zelfs meer gemeen hebben met reguliere geneeskunde dan met ander vormen van alternatieve geneeskunde. De term “alternatief” dekt dus een te grote, te heterogene lading; er is niet één alternatieve geneeskunde. Daarnaast zijn “alternatief” en “regulier” relatieve, tijd- en paradigmagebonden begrippen. Wat vandaag alternatief is, is morgen regulier, en omgekeerd – de harde scheiding tussen de twee is dus moeilijk houdbaar. Erger nog, de dichotomie leidt tot een vals dilemma – “alternatief” en “regulier” staan helemaal niet haaks op elkaar, maar zijn prima te verenigen wanneer we het in plaats van alternatieve geneeskunde over complementaire geneeskunde hebben. In het theoretische debat praat men langs elkaar heen omdat men redeneert vanuit verschillende paradigma’s – en men vergelijkt niet alleen appels en peren, maar eigenlijk hele fruitmanden. Dit hoeft geen obstakel te zijn: in de medische wetenschap bestaan er al verschillende theoretische referentiekaders naast elkaar. De praktische werkzaamheid van specifieke alternatieve systemen is een ander probleem, maar als discourskwestie is het onderscheid tussen “alternatief” en “regulier” moeilijk houdbaar en weinig zinvol. Wat wel zin heeft is verschillende geneeskundes elkaar te laten aanvullen en zo met gebundelde krachten de medische uitdagingen van onze tijd aan te gaan. Appels en peren zijn allebei fruit, en alternatief en regulier zijn allebei geneeskunde. Het doel van de geneeskunde is mensen beter maken, niet kibbelen over theorie.

Bronnen

Gillies, D. “Hempelian and Kuhnian approaches in the philosophy of medicine: the Semmelweis case.” Studies in History and Philosophy of Science Part C: Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 36, Iss 1 (maart 2005), pp. 159 – 181. Web.

Kuhn, Thomas S. The Structure of Scientific Revolutions. Chicago: the University of Chicago Press 1996 [orig. 1962]. Print.

Persson, Johannes. “Semmelweis’s methodology from the modern stand-point: intervention studies and causal ontology.”Studies in History and Philosophy of Science Part C: History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 40, Iss 3 (september 2009), pp. 204-209. Web.

Semmelweis, I. The etiology, concept, and prophylaxis of childbed fever (Vert. K. Codell Carter) Madison, WI: University of Wisconsin Press 1983 [orig. 1861]. Print.

De (On)Zin van Alternatieve Geneeskunde deel 1/2

Dit artikel is geschreven door gastauteur Peter Snijders.

 

1. Inleiding
Op de cover van de bètacanon van Fokke en Sukke stond een geweldige strip: Fokke en Sukke, gehuld in labjassen, staan naast een tafel waarop Sukke zojuist een geslaagde scheikundige proef heeft gedaan. Fokke kijkt er kritisch naar en zegt, ‘Zeer indrukwekkend, collega… maar werkt het ook in theorie?’
Het debat rond de effectiviteit van alternatieve geneeskunde is niet zonder scherpe randjes, om het even mild uit te drukken. Bij grote delen van het “reguliere” medisch-wetenschappelijke establishment druipt de scepsis ervan af – kwakzalverij, zo luidt de beschuldiging – terwijl delen van de “alternatieve” gemeenschap het establishment ervan betichten de pion van de farmaceutische industrie te zijn. De praktische werking van alternatieve geneeskunde wordt gedisputeerd, waarbij beide partijen met “objectief” statistisch bewijs komen. Bij het debat over theoretische werking praat men langs elkaar heen. De discussie is een mijnenveld van conflicterend bewijs, onduidelijkheid en onbegrip. In dit artikel zetten we de gebruikelijke medisch-wetenschappelijke bril af en benaderen eens de kwestie vanuit het perspectief van de geesteswetenschappen. Daarbij richten we ons hier op de volgende vraag: in hoeverre is het onderscheid tussen “alternatief” en “regulier” überhaupt zinvol?
We bekijken de kwestie dus vooral als discoursprobleem, maar praktische integratie zal ook aan bod komen. We vellen geen oordeel over het al dan niet “werken” van alternatieve geneeskunde, maar zoeken uit of er wel zoiets is als alternatieve geneeskunde.

Bron afbeelding: Wikipedia

2. Een kwestie van definitie
De termen “alternatief” en “regulier” zijn lang niet zo onproblematisch als ze misschien lijken. In wezen zijn er drie problemen: ten eerste, de onjuiste generalisatie achter het woord “alternatief”; ten tweede, de relatieve aard van de termen, en ten derde het valse dilemma waarvoor ze men stellen.

2.1 Onjuiste generalisatie
“Alternatieve geneeskunde” is een soort allesomvattende term voor alle vormen van geneeskunde die afwijken van de methodes en/of de theoretische grondslag van “reguliere” Westerse geneeskunde. In de praktijk komt dit tegenwoordig neer op een heleboel dingen – homeopathie, acupunctuur, chiropractie, osteopathie, Reiki, T-touch, Traditional Chinese Medicine (waar acupunctuur eigenlijk onder valt), kruiden, bloesem remedies, naturopathie, en meer – die allemaal onder de algemene noemer van “alternatieve geneeskunde” vallen. Veel van de bovengenoemde medische systemen verschillen echter van elkaar als dag en nacht: je kunt chiropractie niet over één kam scheren met Reiki of T-touch; ze verschillen wezenlijk van elkaar in hun visie op het menselijke lichaam en de oorsprong van ziekte. Verborgen achter de algemene noemer schuilt het gevaar van de onterechte generalisatie. Nog een voorbeeld: waarom zou je kruiden onder dezelfde noemer zetten als chiropractie? Het gebruik van geneeskrachtige kruiden heeft qua methode en achterliggende theorie veel meer gemeen met reguliere ‘pillen’. Zou het niet logischer zijn om die twee dan onder één noemer te vatten? Dit probleem komt ook terug bij de geloofwaardigheidkwestie: Traditional Chinese Medicine (TCM) – waar centrale opleidingen en peer-reviewde wetenschappelijke vaktijdschriften voor bestaan – zal voor veel wetenschappers makkelijker te accepteren zijn dan het meer spirituele Reiki. Waarom zou men dan proberen een oordeel te vellen over alternatieve geneeskunde in het algemeen? Voor sceptici is het misschien verleidelijk om alle alternatieve geneeskunde af te doen als “één pot nat”, maar dat getuigt niet bepaald van wetenschappelijke professionaliteit of betrokkenheid, en komt de geloofwaardigheid van de scepticus niet ten goede. De term “alternatieve geneeskunde” is lang niet zo onproblematisch als vaak impliciet wordt aangenomen.

2.2 Aard van de begrippen
Het tweede probleem dat een zinvolle scheiding van “alternatief” en “regulier” in de weg staat is de relatieve aard van de begrippen. Simpel gezegd: wat vandaag alternatief is, kan morgen regulier zijn, en omgekeerd. Dit heeft te maken met paradigmawisselingen, waar we in de volgende paragraaf op terugkomen. Hier volstaat een indringend historisch voorbeeld: het verhaal van dr. Semmelweis.

In 1846 kreeg de Hongaarse arts Ignaz Semmelweis de leiding over een obstetrische kliniek in het Generale Ziekenhuis van Wenen. Deze kliniek was één van twee klinieken in het ziekenhuis die arme, underprivileged vrouwen gratis hulp boden bij bevallingen. Beide klinieken hadden te maken met de dodelijke ziekte kraamvrouwenkoorts, maar het sterftecijfer van de kliniek van Semmelweis lag beduidend hoger (fluctuerend tussen 7% en 16%; dat van de tweede kliniek zat tussen de 2% en de 8% (Semmelweis 131)). Wanhopig vroeg Semmelweis zich af waar die sterfte toch vandaan kwam – het enige verschil was dat zijn kliniek bemand werd door artsen en artsen in opleiding, terwijl de tweede kliniek verzorgd werd door vroedvrouwen. De doorbraak kwam toen een collega van Semmelweis, dr. Kolletschka, overleed aan symptomen identiek aan die van kraamvrouwenkoorts nadat hij geprikt was door een mes dat werd gebruikt bij een autopsie (Gillies 164). Er ging een lichtje branden bij Semmelweis: artsen – en vooral artsen in opleiding – werkten veel met lijken. Wat als zij nou een soort “kadaverdeeltjes” aan hun handen hadden die de ziekte veroorzaakte (Semmelweis 91)? De dokter nam de proef op de som en liet al zijn artsen voortaan hun handen wassen in chloorkalkwater. Het werkte – het sterftecijfer nam drastisch af (92).

Semmelweis. Bron afbeelding: Wikipedia

Nu komen we bij de crux van het verhaal: Semmelweis publiceerde zijn bevindingen en kreeg te maken met hevige scepsis. Kraamvrouwenkoorts, zo was het heersende “reguliere” beeld, werd veroorzaakt door miasma (“slechte lucht”). De bevindingen van Semmelweis werden letterlijk afgedaan als ‘onwetenschappelijk’ (Gillies 179); ze hadden geen adequate theoretische basis (Gillies 169-171; Carter 2005). Als we “alternatieve geneeskunde” definiëren als alle vormen van geneeskunde die afwijken van de methodes en/of de theoretische grondslag van “reguliere” geneeskunde, dan was Semmelweis absoluut “alternatief”. Vandaag de dag is zijn “alternatieve” behandeling – je handen wassen tussen een autopsie en een bevalling – echter buitengewoon “regulier”. “Alternatief” en “regulier” zijn dus relatieve begrippen die met de tijd – en paradigma’s – veranderen. Zo absoluut is de scheiding tussen de twee dus niet.

2.3 Vals dilemma
Tot nu toe hebben we gezien dat “alternatief” en “regulier” relatieve begrippen zijn, en dat de huidige invulling van “alternatief” problematisch is. Maar er is nog een probleem: de dichotomie tussen “alternatief” en “regulier” is een vals dilemma. De twee staan helemaal niet haaks op elkaar, zoals het discours suggereert – ze kunnen elkaar prima aanvullen. Men gebruikt hiervoor veelal de term “complementaire geneeskunde”; deze term suggereert samenwerking tussen de geneeskundes en is daarmee veel positiever. Een dergelijke aanpassing van het discours is belangrijke stap op de weg naar een nieuw medisch paradigma.

Samengevat: de scheiding tussen “alternatief” en “regulier” stuit op drie problemen – de problematische algemeenheid van de term “alternatief” in moderne context, de relatieve, paradigmagebonden aard van “alternatief” en “regulier”, en het valse dilemma dat een productieve complementaire geneeskunde in de weg staat. Maar zijn de verschillende geneeskundige systemen überhaupt wel verzoenbaar wanneer ze verschillende paradigma’s vertegenwoordigen?

Meer over deze kwestie in deel 2.

 

Bronnen

Gillies, D. “Hempelian and Kuhnian approaches in the philosophy of medicine: the Semmelweis case.” Studies in History and Philosophy of Science Part C: Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 36, Iss 1 (maart 2005), pp. 159 – 181. Web.

Kuhn, Thomas S. The Structure of Scientific Revolutions. Chicago: the University of Chicago Press 1996 [orig. 1962]. Print.

Persson, Johannes. “Semmelweis’s methodology from the modern stand-point: intervention studies and causal ontology.” Studies in History and Philosophy of Science Part C: History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 40, Iss 3 (september 2009), pp. 204-209. Web.

Semmelweis, I. The etiology, concept, and prophylaxis of childbed fever (Vert. K. Codell Carter) Madison, WI: University of Wisconsin Press 1983 [orig. 1861]. Print.

Nederlanders op antidepressiva ook vaak gelukkig

Dit artikel is geschreven door gastauteur Marianne.

Baat hebben
In Nederland leiden zo’n 750.000 mensen aan depressie, en zo’n 800.000 gebruiken antidepressiva.  Niet alle personen die aan een depressie lijden slikken antidepressiva maar een deel van mensen die een angststoornis hebben gebruiken het wel, wat het verschil in cijfers verklaard. Vaak wordt er wat argwanend gedacht over deze pillen die ‘niet veel meer zouden doen dan een placebo’; het zouden neppillen zijn. Toch blijkt uit recent onderzoek dat ruim 95% van de patienten die uiteindelijk wel een antidepressivum voorgeschreven krijgen door de huisarts er baat bij heeft op dat specifieke moment.
Dit is opmerkelijk, aangezien er tussen experts onderling veel discussie is over de lengte van therapie. Als consensus  wordt in Nederland iemand nog 6 maanden doorbehandeld met het medicijn nadat de sombere gedachten verdwenen zijn, om terugval in een depressie te voorkomen. Het nadeel is dat elke persoon verschilt en bij iedereen andere invloeden spelen op het al dan niet terugkeren van een depressie of depressieve gedachten. Het is haast onmogelijk om een model te maken wat op iedere patiënt van toepassing is. Reden te meer om per persoon te evalueren of het gebruiken van de medicijnen nog geïndiceerd is. Blijkbaar lukt dit de huisartsen met een percentage van 95% erg goed. (1)



Gelukkig zijn?
Deze conclusie wordt ondersteund door een onderzoek van Trimbos (2). Dit onderzoek laat zien dat 89% van de Nederlanders zich gelukkig voelt en dat dit percentage niet zoveel lager is in de groep antidepressivagebruikers. Diegenen met een angststoornis zijn gemiddeld zelfs even gelukkig.
Maar kunnen personen met een psychische aandoening wel een goede beoordeling maken van hun welzijn? Wetenschappers hebben geopperd dat de parameter ‘gelukkig zijn’ niet een goede indicator is voor de kwaliteit van leven, omdat hun humeur een verandering in psychische staat reflecteert en niet objectief genoeg is. Deze personen zouden geen goede inschatting van hun situatie kunnen maken en mede daarom depressief zijn. Deze hypothese wordt volledig ontkracht in een recent onderzoek. Resultaten uit dit onderzoek laten zien dat personen met een psychische aandoening een goed beoordelingsvermogen hebben over het gelukkig zijn; zij hebben dezelfde waarden als voorspeller hiervan, bijvoorbeeld goede relatie met familie en een groot zelfvertrouwen. Het verschil is dat er meer waarde wordt gehecht aan deze condities. Dit geeft aan dat er niks mis is met het beoordelingsvermogen van depressieve mensen. Ook kan er blijkbaar gewerkt worden aan het geluk door gelukkig-makende condities te beinvloeden. Wellicht is een therapie in combinatie met een antidepressivum wel een stap in de goede richting.