Ko

later meer

Prikkeling hersenzenuw helpt hartpatiënt

Hersenonderzoek is hot. We leren steeds beter hoe deze grijze massa precies werkt en vinden daardoor steeds meer oplossingen voor problemen die zich in ons lichaam (en soms ook in de geest) voordoen. Zo is er nu ook – misschien – goed nieuws voor patiënten met hartfalen. Zij hebben misschien baat bij een apparaatje dat een hersenzenuw prikkelt. In het kader van onderzoek naar de functionaliteit hebben artsen van het UMC Utrecht de zenuw-stimulator inmiddels bij twee patiënten geïmplanteerd.

Bron afbeelding: Wikipedia.
Bij patiënten met hartfalen kan het hart het bloed niet goed rondpompen waardoor patiënten vaak een slechte conditie hebben. Het hart wordt groter en de hartslag is verhoogd. Ze zijn kortademig en snel vermoeid. Bij patiënten met ernstig hartfalen helpen medicijnen uiteindelijk onvoldoende. Het prikkelen van de hersenzenuw die naar het hart loopt (de nervus vagus) is een veelbelovende nieuwe behandeling. Een klein stroompje op deze zenuw verlaagt de hartslag iets. Dat vermindert het hartfalen en verbetert de conditie. Het prikkelen van de zenuw heeft nog meer gunstige effecten, de oorzaak daarvan is niet helemaal duidelijk.

“Als medicijnen niet meer voldoende werken bij patiënten met ernstig hartfalen, hebben we ze meestal niets te bieden. Soms kan een speciale pacemaker nog helpen en heel soms een harttransplantatie, maar voor de meeste patiënten is dit niet weggelegd. Ik hoop en verwacht dat de zenuwstimulator deze patiënten wél kan helpen.” Dat zegt cardioloog dr. Anton Tuinenburg van het UMC Utrecht, hij leidt het onderzoek.

Traplopen
“Patiënten die eerst moeilijk traplopen zullen met dit apparaatje niet meteen op de racefiets stappen”, zegt Tuinenburg. “Maar ze kunnen wellicht wel weer naar de supermarkt lopen. Dat is al een enorme verbetering van de kwaliteit van leven. We verwachten bovendien dat hun levensverwachting toeneemt. Maar dat zal onderzoek moeten uitwijzen.”

De zenuwstimulator bestaat uit een draadje dat voorzichtig om de zenuw in de hals gewikkeld wordt. Het geeft een klein, onschadelijk stroompje af naar de hersenzenuw. Omdat het stroomverbruik heel laag is, kan het door de huid heen opgeladen worden. In het UMC Utrecht heeft vaatchirurg dr. Gert Jan de Borst de stimulatoren bij de eerste twee patiënten geïmplanteerd.

Honderd patiënten
Het UMC Utrecht is een van de twee Nederlandse ziekenhuizen in een internationaal onderzoek (de NECTAR-HF-studie) waarin bijna honderd patiënten met hartfalen het apparaatje krijgen. Over twee jaar moeten de resultaten bekend zijn. Het Amerikaanse bedrijf Boston Scientific ontwikkelde de zenuwstimulator. Dit type apparaat wordt al langer gebruikt bij patiënten met epilepsie. In Nederland kampen meer dan 120.000 mensen met een vorm van hartfalen en er overlijden jaarlijks ruim 6.000 patiënten aan. Veel patiënten met hartfalen dragen een ICD (‘implanteerbare cardioverter-defibrillator’). Dat apparaatje herstelt het hartritme als een mogelijk dodelijke hartritmestoornis ontstaat.

Bron: UMC Utrecht

Stamcelbehandeling bij kraakbeenschade

Zo nu en dan lees je er iets over in de media, maar eigenlijk hoor je nog maar vrij weinig over concrete toepassingsgebieden. Een van de toepassingsgebieden is kraakbeenschade, zoals bijvoorbeeld bij een voetbalknie. Ik heb het hier over stamcelbehandeling. Promovendus en orthopedisch chirurg i.o. Joris Bekkers (UMC Utrecht) promoveerde vandaag op de door hem bedachte nieuwe MRI-scan waarmee herstel van behandeling met stamcellen bij kraakbeenschade eenvoudiger zichtbaar is.

Stukje kraakbeen. Bron afbeelding: Wikipedia.
Het repareren van kraakbeenschade met stamcellen wordt snel populairder, maar het vergt momenteel twee operaties. Een om patiëntcellen te oogsten en een om de vermenigvuldigde cellen terug te plaatsen. Bekkers testte in proefdieren een methode waarbij maar één operatie nodig is. Bij de nieuwe operatie mengde hij kraakbeencellen van de patiënt met beenmergstamcellen uit een stamcelbank. Hierdoor had hij in één stap genoeg cellen om het kraakbeendefect op te vullen.

In proefdieren werkt de nieuwe stamcelbehandeling beter dan de standaardbehandeling. De nieuwe behandeling leidt tot een betere kwaliteit van het nieuw gevormde kraakbeen, dat blijkt uit nauwkeurig weefselonderzoek. Bij de standaardbehandeling worden kleine gaatjes gemaakt in het bot onder het kapotte kraakbeen. Dat stimuleert de reparatie van het kraakbeen.

De volgende stap zal zijn om de nieuwe behandeling toe te passen in mensen. Dit onderzoek start begin 2013 bij het UMC Utrecht onder de naam ‘IMPACT-trial’. Patiënten met een geïsoleerd kraakbeendefect komen in aanmerking voor de nieuwe behandeling.

Nieuw type MRI-scan
In zijn promotieonderzoek ontwikkelde Bekkers ook een nieuw type MRI-scan waarmee zichtbaar wordt of kraakbeen echt herstelt. Op de scan zijn kraakbeeneiwitten, de bouwstenen van kraakbeen, zichtbaar te maken. Daardoor is zichtbaar of er echt nieuw kraakbeen ontstaat. “Het betekent dat we niet alleen kunnen zien óf een gat in kraakbeen opgevuld is, maar ook waarméé”, legt Bekkers uit.

Patiënten met een kraakbeendefect in de knie hebben baat bij de nieuwe behandeling. Bekkers: “Het repareren van kraakbeenschade zal mensen nooit meer op hun oude niveau brengen, maar wellicht wel tot tachtig procent. Het lijkt er bovendien op dat nieuwe stamcelbehandelingen langduriger effect hebben dan de huidige behandelingen.”

Bron: UMC Utrecht

Video: kaart van Europa van 1000 AD tot nu

Onderstaand filmpje toont de kaart van Europa en hoe de grenzen door de afgelopen eeuwen heen veranderd zijn. Erg interessant, zeker ook indrukwekkend om te zien hoeveel sommige landen / volken te verduren hebben gehad. Tip: bekijk het filmpje fullscreen voor een duidelijker beeld!

Nog mooier zou zijn geweest als tijdens het filmpje de jaartallen in beeld zouden zijn, waardoor het geheel iets informatiever zou worden.

Hoe politici weg komen met het ontwijken van vragen

N.b.: dit artikel is een vertaling met enkele aanpassingen. Zie het origineel op npr.org.

Brett O’Donnell is een debat consultant die Republikeinse kandidaten traint. Hij heeft gewerkt met George W. Bush en John McCain, en eerder dit jaar hielp hij een korte tijd Mitt Romney. O’Donnell is een expert op gebied van ‘de pivot‘. Als je wel eens een politiek debat hebt bekeken, heb je zeker ook meerdere pivots mogen aanschouwen. “De pivot is een manier van een vraag over een specifiek onderwerp op je eigen manier interpreteren zodat je de vraag naar eigen verlangen kan beantwoorden,” aldus O’Donnell.

Vormalig president Bush. Bron: Wikipedia.

Neem bijvoorbeeld een moment uit het debat tussen president George W. Bush en John Kerry uit 2004 (zie dit youtube filmpje, vanaf 6:40). Gespreksleider Bob Schieffer van CBS News vroeg president Bush iets over baanverlies. Wat, vroeg Schieffer zich af, zou Bush zeggen tegen iemand die zijn baan verloor? Bush begon met de belofte om zich in te blijven zetten voor de economische groei, om vervolgens heel subtiel van onderwerp te veranderen. Hij begon te praten over onderwijs, en legde de nadruk op zijn handtekening onder de ‘No Child Left Behind’ wetgeving. “Ik ging naar Washington om problemen op te lossen,” legde hij uit, “en ik zag een probleem in het openbaar onderwijs.” In twee of drie zinnen was Bush verschoven van een vraag over het ontbreken van banen naar een antwoord over onderwijs en een vervulde belofte. Dat is de kracht van de pivot. En dat is waarom zowel Bush als Kerry – maar ook vele andere pilitici – er veelvuldig gebruik van maken. “Vaak,” zegt O’Donnell: “meer dan 60 of 70 procent van de tijd, zou ik zeggen.”

De vraag is, hoe goed zijn kijkers in het identificeren van deze ‘pivot’ en dergelijk ontwijkende antwoorden? En hoe goed ben jij zelf?

 

Pivotteren en het brein

Todd Rogers, een gedrags-psycholoog aan de Havard’s Kennedy School of Government, raakte geïnteresseerd in pivots na het bekijken van het eerder genoemde Bush-Kerry debat uit 2004. Voor hem waren de ontwijkende antwoorden aan beide kanten tijdens het debat weerzinwekkend, en hij kon niet begrijpen dat anderen zich er niet aan stoorden. Hij besloot zelf een onderzoek op te zetten waarin kijkers situaties voorgeschoteld kregen die vergelijkend waren met wat ze zien als ze naar een debat kijken.

Rogers liet een gespreksleider een aantal vragen inspreken waarna een politicus deze vraag beantwoordde. De eerste vraag betrof de gezondheidszorg in Amerika en de politicus antwoordde met een met een ‘gezondheidszorg antwoord’ – een uitgebreide uiteenzetting over waarom Amerikanen de zorg die ze nodig hadden niet konden veroorloven.

Vervolgens gebruikte Rogers dit zelfde antwoord als antwoord op een andere vraag, gesteld door de gespreksleider – een vraag over het probleem van illegaal drugsgebruik. Hoewel het een ander onderwerp betreft, zijn de vraag en het antwoord wel enigszins gelinkt; de kijker is hier getuige van een subtiele pivot. Als derde gebruikte Rogers wederom hetzelfde antwoord ook op een vraag over terrorisme, een heel ander onderwerp en daarmee dus een veel duidelijkere pivot.

Drie groepen kijkers kregen allemaal één van de drie filmpjes te zien: die met de gezondheidszorg vraag en idem antwoord; die met de drugsvraag en gezondheidszorg antwoord; en die met de terrorisme vraag en gezondheidszorg antwoord. Aan het eind vroeg Rogers de verschillende groepen twee dingen:

–          Kunt u zich de vraag nog herinneren die aan de politicus werd gesteld?

–          Hoe eerlijk, aardig en betrouwbaar is deze politicus?

Het resultaat was dat de eerste groep (geen pivot) de vraag nog wist en de politicus eerlijk, aardig en betrouwbaar vonden. De tweede groep (subtiele pivot) kon zich de vraag niet meer herinneren, maar herkende ook het ‘ontwijkende antwoord’ niet. Kijkers dachten net zo goed dat hij eerlijk, aardig en betrouwbaar was, net als de eerste groep. Slechts de derde groep (duidelijke pivot) kon vertellen dat het antwoord niet paste bij de vraag. “Het viel iedereen op, en ze mochten de politicus niet”, zegt Rogers.

Hieruit concludeerde Rogers dat mensen wel in staat zijn ontwijkende antwoorden te herkennen, maar alleen als deze overduidelijk zijn. Subtielere ontwijkingen blijven onopgemerkt. Rogers denkt dat dit komt doordat we beperkte aandacht hebben, die tijdens het debat-kijken vooral uit gaat naar emotie-gerelateerde vragen als “Mag ik deze persoon? Vertrouw ik hem?”. Op de inhoud wordt minder gelet. En “politici,” zegt Rogers, “maken gebruik van deze cognitieve beperking, zonder daarop (door de kijker) beoordeeld te worden.”

‘Innovatie van geneesmiddelen heeft commerciële drive nodig’

(Artikel overgenomen van DUB)

De farmaceutische industrie ligt stevig onder vuur over de hoge prijs van weesgeneesmiddelen. De grote multinationals vragen immoreel hoge prijzen voor vaak slecht werkende geneesmiddelen, is de kritiek van onder meer UU-hoogleraar Huub Schellekens. Jan Raaijmakers, hoogleraar Pharmaceutical Technology Assessment in Utrecht, maar werkzaam bij de farmaceutische gigant GlaxoSmithKline (GSK) geeft een weerwoord.

Jan Raaijmakers. Bron: DUB

Ergens halverwege het gesprek zucht Raaijmakers. “Wat we ook doen, winnen zullen we het nooit. Ik ben heel pessimistisch over de kans dat wij als farma-industrie ooit het imago zullen krijgen dat we verdienen, gezien wat we voor de maatschappij betekenen. Je hoeft het echt niet met alles wat we doen eens te zijn, maar ontken niet dat we ook grote verdiensten hebben. Bijna alle geneesmiddelen die nu in de tas van de dokter zitten en waarvan het merendeel inmiddels vrijwel tegen kostprijs verkrijgbaar is, zijn door ‘big pharma’ ontwikkeld’.

Zo heeft de komst van inhalatiesteroïden in de jaren zeventig niet alleen de kosten voor de gezondheidszorg enorm verlaagd, maar ook de kwaliteit van leven van miljoenen astmapatiënten over de hele wereld spectaculair verbeterd. Datzelfde geldt voor maagpatiënten, die als gevolg van de ontwikkeling van maagzuurremmers in veel gevallen geen dure operatie meer hoeven ondergaan.”

Jan Raaijmakers (1952) is vice president external scientific collaborations GlaxoSmithKline Europe. Hij begon als analist bij de vakgroep longziekten in Utrecht, studeerde in de avonduren biologie en farmacologie en promoveerde aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1988 is hij werkzaam bij Glaxo, (huidige GlaxoSmithKline) dat wereldwijd behoort tot de grootste innovatieve farmaceutische bedrijven. Onder meer als medisch directeur, director science and business development en commercial director (verantwoordelijk voor diverse aandachtsgebieden). Huidige funktie V.P. External Scientific Collaborations Europe.

Raaijmakers is sinds 1998 hoogleraar Technology Assessment van geneesmiddelen bij het departement Farmaceutische Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Ambassadeur voor innovatieve industrie en samenwerking tussen academie en industrie. Belangrijke aandachtsgebieden van hem zijn: het spanningsveld tussen innovatieve industrie en overheid, geneesmiddelen voor ontwikkelingslanden.
Op zijn werktafel ligt een stapel knipsels waarin de farmaceutische industrie de volle laag krijgt. Aanleiding is het voornemen van Zorgverzekeraars Nederland om extreem dure geneesmiddelen zoals het middel tegen de zeldzame ziekte van Pompe niet langer te vergoeden. Dat bracht directievoorzitter Büller van het Erasmus Medisch Centrum ertoe om de overheid voor te stellen de farmaceutische industrie buiten spel te zetten door deze zogeheten weesgeneesmiddelen zelf te gaan produceren.

Schellekens gooide in de Volkskrant olie op het vuur met zijn stelling dat zo’n middel niet meer dan een paar tientjes hoeft te kosten. Hij verweet de bedrijven hun patenten te misbruiken om de prijzen hoog te houden. En voor wie nog steeds niet overtuigd was van de kwade bedoelingen van de farmaceuten, deed de boete van drie miljard dollar voor GSK vanwege onjuiste promotieactiviteiten de deur dicht. Hoe valt er nog vol te houden dat ‘Big Pharma’ ten onrechte een slecht imago heeft?

Raaijmakers geeft toe dat zijn branche het er tot op zekere hoogte zelf naar heeft gemaakt. “Er zijn met name in het verleden soms dingen gebeurd die niet door de beugel kunnen. Er zijn hoge winsten gemaakt en er is lange tijd een cultuur dominant geweest, ook bij ons, waarin geld verdienen op de eerste plaats kwam. De boete die wij onlangs opgelegd kregen is een erfenis uit die tijd, de jaren negentig van de vorige eeuw.

“Om die reden heb ik een jaar of tien geleden op het punt gestaan om bij GSK weg te gaan. Ik voelde me in die sfeer niet thuis, maar Andrew Witty heeft mij gevraagd te blijven en toen hij in 2004 de nieuwe CEO werd is er bij ons gelukkig een andere wind gaan waaien. En dat geldt ook voor een aantal andere bedrijven. Dat moet ook wel, want de bomen groeien al lang niet meer tot in de hemel. Er staan flink wat bedrijven aan de rand van de afgrond. GSK doet het nog relatief goed, maar toch is bijvoorbeeld dit jaar bij ons een reisstop ingesteld om de kosten te drukken.”

Dat mag dan zo zijn, toch zijn geneesmiddelen volgens criticasters nog steeds veel te duur, vooral als gevolg van de patenten waarmee de bedrijven goedkope concurrenten lange tijd buiten de deur kunnen houden. Kunnen we die patenten niet beter afschaffen, zoals Schellekens voorstelt?
“Dat is een naïef idee. Geen bedrijf zal bereid zijn om tegen hoge kosten een geneesmiddel te ontwikkelen wanneer generieke producenten, bedrijven die zelf niet aan ontwikkeling doen, er vervolgens tegen kostprijs mee aan de haal kunnen gaan. Bedenk wel dat maar één van de tien nieuwe middelen die wij ontwikkelen, de markt bereikt en dat daarvan niet meer dan de helft winstgevend is. Dat betekent dus dat we in negen van de tien gevallen veel geld uitgeven zonder dat daar inkomsten tegenover staan.

“Onlangs werd bekend dat een potentieel nieuw Alzheimer middel, waarin inmiddels al anderhalf miljard euro was geïnvesteerd, na grootschalig onderzoek toch niet bleek te werken. De ontwikkeling van dat middel is door de fabrikant stopgezet en de investering kan dus als verloren worden beschouwd. Hoe kan dat bedrijf die klap opvangen als het op de weinige wel succesvolle middelen geen winst meer zou kunnen maken?”

Een veel gehoord verwijt is dat bedrijven minuscule veranderingen in een geneesmiddel gebruiken om een verlenging van het patent te bewerkstelligen en zo goedkopere concurrenten buiten de deur te houden.
“Dat is inderdaad gebeurd. Ik heb zelf indertijd bij Glaxo meegewerkt aan de ontwikkeling van Zantac-bruis naast het gewone tablet, waardoor het patent op Zantac kon worden verlengd. Het enige verschil was dat Zantac-bruis sneller oploste en dus iets eerder verlichting bracht. Was dat een patentverlenging waard? Achteraf denk ik van niet, maar het kon en dus deden we het. Nu zouden de verzekeraars zeggen: dikke neus, hier betalen we niet voor. In dat opzicht zijn de tijden sterk veranderd.”

Volgens Büller en Schellekens is er een goed alternatief voor de commerciële farma: vertrouw de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen toe aan de wetenschap.
“Dat lijkt me geen verstandig plan. Tot aan het eind van de jaren veertig was dat de gangbare aanpak, maar veel heeft die niet opgeleverd. De enorme boom in de productie van succesvolle nieuwe geneesmiddelen in de periode daarna is te danken geweest aan twee factoren; de invoering van het patent op wetenschappelijke vondsten en de komst van commerciële bedrijven die risico durfden nemen..

“Ik ben ervan overtuigd dat geneesmiddeleninnovatie een commerciële drive vereist. Allereerst moet je een molecuul ontwikkelen en daarvan een geneesmiddel maken en daarna zijn er tal van studies met veel patiënten nodig om aan te tonen dat het gaat om een effectief middel zonder nadelige bijwerkingen. Met name die kwaliteitscontrole, die door patiënten zeer op prijs wordt gesteld, is kostbaar. Dat werk wordt bij ons gedaan door duizenden zeer toegewijde mensen. Dat kun je niet zo maar naar een universiteit of een ministerie overplaatsen.”

Hoe moet het dan wel?
“Een model waar ik zelf aan heb meegewerkt, is dat van de public-private partnerships. In zulke vaak door de overheid gesubsidieerde samenwerkingsverbanden bundelen universiteiten en de industrie hun kennis om zo de specifieke kracht van elke partner optimaal te benutten. In dat model bepalen de partners samen wat voor middelen er ontwikkeld zullen gaan worden. De universiteiten brengen hun fundamentele kennis in en de bedrijven zorgen, naast hun eigen research, voor het kapitaal, en de ontwikkeling en marketing van de producten. Wij werken nu een jaar of zes intensief op deze manier en inmiddels hebben we een van de beste ‘pijplijnen’ van nieuwe geneesmiddelen van de wereld. Dus dat model werkt.

“In 2015 zit de helft van alles wat wij in R&D stoppen in dit soort samenwerkingsverbanden en niet meer in huis. Alleen al in Nederland hebben we het dan, bij succesvol onderzoek, over een investering van ongeveer 3,5 miljard euro voor de komende 5 jaar. Bedenk eens wat dat voor de economie betekent. Ook uit financieel oogpunt lijkt het idee van Büller me daarom niet zo zinnig. Als universiteiten de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen zelf ter hand zouden nemen, zoals hij wil, dan blijft voor farmabedrijven dus alleen de productie en de marketing over. Er bestaan nu ook al bedrijven die zich daartoe beperken, maar die staan zo langzamerhand allemaal in India en China. Het voorstel van Büller betekent dus in feite dat de farmaceutische industrie uit de westerse wereld zou verdwijnen. Willen we dat echt?”

We zouden dan wel aanzienlijk minder geld kwijt zijn aan dure geneesmiddelen.
“Dat is nog maar de vraag, want zoals ik al eerder heb gezegd, is de tijd van hoge winsten voorbij Van de zeven miljard euro die we jaarlijks in Nederland aan geneesmiddelen besteden, betreft vijf a zes miljard oude middelen die uit patent zijn en die nu vrijwel tegen kostprijs in de apotheek liggen.”

Maar op nieuwe middelen wordt toch nog steeds fors verdiend?
“Als het goed is wordt er op verdiend, ja, maar veel minder dan men denkt. Met de komst van marktwerking in de zorg zijn het de overheid en verzekeraars die bepalen of een product wordt opgenomen in het pakket. We kunnen wel van alles en nog wat vragen, maar dat wil niet zeggen dat we het ook krijgen.”

De discussie over weesgeneesmiddelen suggereert anders het tegendeel. Onder druk van patiëntenorganisaties is de overheid min of meer gedwongen om de hoge prijs van zo’n middel te accepteren.
“Ik geef toe dat het lastig is om in zo’n situatie voet bij stuk te houden. Toch zou men dat moeten doen, want in het geval van het middel tegen de ziekte van Pompe denk ik echt dat de prijs kan zakken. Er zijn natuurlijk hoge ontwikkelkosten geweest, maar de fabrikant heeft een behoorlijke tijd gehad om erop te verdienen en de winst die op dat middel gemaakt wordt, is groot. Het zou hem sieren om op eigen initiatief de prijs te verlagen, zoals wij dat zo’n twaalf jaar geleden, in goed overleg met Zorgverzekeraars Nederland hebben gedaan met het weesgeneesmiddel Flolan. Als dat niet gebeurt, dan is het aan de overheid: er is sprake van een markt voor geneesmiddelen en op een markt kun je onderhandelen over de prijs.”

Is een bedrijf als GSK bereid om openbaar te maken wat de ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel nu precies kost, zoals GroenLinks heeft gevraagd?
“Ik denk eerlijk gezegd dat je uit onze jaarrekening al heel wat informatie kunt halen, maar ik zou er absoluut geen bezwaar tegen hebben om die cijfers verder te specificeren. Wij hebben niets te verbergen. Maar in mijn ogen is transparantie niet het werkelijke probleem. De kern van de zaak is dat veel critici vinden dat farmaceutische bedrijven eigenlijk helemaal geen winst zouden mogen maken. Als Shell winst maakt, roept iedereen hoera, als wij dat doen, zegt men: schande!

“Natuurlijk, een farmaceutisch bedrijf heeft een andere maatschappelijke verantwoordelijkheid dan een autofabriek, maar we hoeven toch niet uitsluitend aan liefdadigheid te doen? Voor ons is medicijnontwikkeling ook gewoon business. Kunnen wij uit met minder winst? Een terechte vraag, maar het antwoord is niet simpel. Overigens moet je die vraag dan ook aan Shell stellen of aan ABNAmro. Ja natuurlijk kunnen die bedrijven allemaal uit met minder, maar in deze wereld waarin aandeelhouders een belangrijke stem in het kapittel hebben, gebeurt dat niet. Ik wil graag over dit soort vragen nadenken, ik ben er erg voor dat de discussie met open vizier wordt gevoerd. Maar ik wil dan wel graag dat men ons soort bedrijven op een eerlijke, constructieve manier bekijkt en daarbij ook onze toegevoegde waarde voor de maatschappij meeneemt.”

 

Bron: ‘Innovatie van geneesmiddelen heeft commerciële drive nodig’

Zie voor een column over de discussie van vergoeding van medicijnen voor de ziekte van pompe, bijvoorbeeld hier.

Utrechts onderzoek naar opbrengst zonnepanelen

De Universiteit Utrecht heeft eind vorige maand zonnepanelen op het gebouw van Wiskunde geplaatst die in eerste instantie bedoeld voor wetenschappelijk onderzoek. Zonnecel-onderzoeker Wilfried van Sark gaat met de proefopstelling ‘Utrecht photovoltaic outdoor test facility (UPOT)’ onderzoeken welke zonnepanelen de beste opbrengst geven in het Nederlandse weer. Hij vergelijkt daarvoor 24 soorten panelen van negen fabrikanten. Het totale oppervlak van de installatie is 30 m2.

Bron afbeelding: Wikipedia

Van Sark is vooral geïnteresseerd in de gevoeligheid die de panelen vertonen voor verschillende soorten zonlicht. “De kleur van het zonlicht verandert gedurende een dag, die is ’s ochtends anders dan ’s middags en ‘s avonds. Dat heeft gevolgen voor de opbrengst van een zonnecel. Ook de ontwikkeling van de wolken is van invloed.” Volgens de onderzoeker denkt de industrie al aan zonnepanelen met meerdere lagen. Als elk van die lagen de grootste gevoeligheid vertoont bij andere kleuren, kan de energie-opbrengst verhoogd worden. “Maar dan moet je dus wel weten hoe de kleuren op een specifieke plek veranderen en hoe wolken zich ontwikkelen. In Spanje is dat weer anders dan in Nederland.”

De Utrechtse onderzoeker werkt in dit onderzoek samen met de Hogeschool Utrecht die op de Oudenoord een soortgelijke maar kleinschaligere installatie heeft staan. “Misschien kunnen we dan zelfs in kaart brengen of opbrengsten zelfs binnen Utrecht verschillen, of hoe die correleren met wolkbewegingen.” Van Sark gaat er van uit dat hij met het nieuwe project een interessante partner wordt binnen Europese onderzoeksprojecten. “Op verschillende plekken staan meetinstallaties, samen vormen die een netwerk, waarvan de Utrechtse installatie ook onderdeel kan uitmaken. Ik wil me zeker gaan richten op internationale projecten die van dat netwerk gebruik maken zodat Europabreed opbrengsten kunnen worden vergeleken.”

De zonnestroom van de proefopstelling gaat overigens zeker niet verloren, maar wordt opgenomen in het universitaire elektriciteitsnet. Van Sark verwacht de piekbelasting in het elektriciteitsnetwerk van het Wiskundegebouw met ongeveer tien procent te kunnen verlagen. Dat is ongeveer het jaarlijks verbruik van een modaal Nederlands gezin, 3500 kWh.

Bron: Zonnepanelen op wiskundegebouw

Infographic: alle 786 bekende planeten op schaal

Exoplaneten

(klik om te vergroten)

De tekenaars van XKCD.com weten altijd bepaalde feiten op een inzichtelijke (en vaak grappige) manier over te brengen. Zo ook met deze infographic over de tot nu toe bekende exoplaneten. Merk op dat die paar stipjes in het midden de planeten van ons zonnestelsel voor stellen.

Bron: XKCD.com

50.000 euro voor Open Access publicaties

De Universiteit Utrecht en enkele andere universiteiten stellen ieder een fonds van 50.000 euro in voor onderzoekers die willen publiceren in open accesstijdschriften.

Onderzoekers kunnen sinds 1 juni aanspraak doen op het fonds, dat bedoeld is om het publiceren van gratis toegankelijke tijdschriften te stimuleren. Commerciële uitgevers als Elsevier, Springer en Wiley zijn nu nog toonaangevend op de markt voor wetenschappelijke tijdschrijften, en vragen hoge bedragen voor toegang tot deze artikelen. Open accessvoorstanders vinden dit onwenselijk omdat resultaten van wetenschappelijk onderzoek in hun ogen gratis toegankelijk moeten zijn.

Open accesstijdschriften zijn gratis toegankelijk. Voor de kosten van publicatie en verspreiding moet een auteur of opdrachtgevende instelling wel een bedrag betalen van ruwweg 1000-2000 euro. Om open access te stimuleren mogen UU-onderzoekers de helft van deze kosten nu verhalen op de universiteit.

Aan het fonds van 50.000 euro hangt een aantal voorwaarden. Het moet gaan om publicaties in 100 procent vrij toegankelijke tijdschriften waar kwaliteitscontrole plaatsvindt door middel van peer review. NWO-onderzoeken komen niet in aanmerking, omdat het NWO al een eigen stimuleringsfonds biedt voor open access. De publicatie van proefschriften wordt evenmin gesubsidieerd.

Voor 2012 is een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Komend jaar wordt hetzelfde bedrag nogmaals opengesteld. Er is een globale verdeling van het geld over faculteiten gemaakt, om te zorgen dat het geld bij alle faculteiten terechtkomt.

Ook Delft en Wageningen hebben een open accessfonds. Deze universiteiten stellen ieder eveneens 50.000 euro per jaar beschikbaar.

Begin dit jaar startte een aantal wetenschappers een boycot tegen commercieel uitgever Elsevier. Inmiddels hebben ze bijval gekregen van wereldwijd ruim 11.000 wetenschappers die in een petitie beloven geen stukken meer te schrijven, beoordelen of redigeren voor Elsevier. Ze vinden dat Elsevier exorbitant hoge prijzen rekent, en dat wetenschappelijke resultaten vrij toegankelijk moeten zijn. Ook 15 UU’ers hebben de lijst getekend.

 

Bron: DUB – 50.000 euro in Utrechts open accessfonds

Scheikundige maakt plastic van snoeihout of gras

Het begint erop te lijken dat plastic op basis van aardolie zijn beste tijd heeft gehad. Dat denkt althans hoogleraar Anorganische chemie en Katalyse Krijn de Jong (Universiteit Utrecht). Hij publiceerde in het wetenschappelijke tijdschrift Science zijn onderzoek naar een betaalbaar en schoon alternatief: groen plastic van snoeiafval, oude takken, en gras.

Boterhamzakjes van gras en plastic emmers van wilgentakken. Dankzij nieuwe methodes is dat binnenkort mogelijk. Bron afbeelding: Wikipedia

Uit aardolie worden heel veel producten gemaakt, zoals diesel, benzine, kerosine, maar ook medicijnen en schoonmaakmiddelen, antivries, verf en plastics. De Jong ontwikkelde een nieuw soort katalysator om niet-eetbare biomassa (gras, hout) om te zetten in bouwstenen voor exact diezelfde producten, maar dan zonder gebruik van aardolie. Dat is niet alleen schoner, volgens De Jong, maar ook noodzakelijk. Aardolie is duur en er is veel te weinig van om onze huidige levensstijl te handhaven. Er moet een alternatief komen dat betaalbaar is en dat niet concurreert met andere hulpbronnen, zoals voedsel.

Olifantengras
Voor alle duidelijkheid: bioplastic bestaat al veel langer, maar dan op basis van eetbare grondstoffen zoals mais, aardappels en suikerbieten. Een probleem van dit soort bioplastics is dat ze de voedselvoorziening bedreigen. Een tweede obstakel is dat deze bioplastics biologisch afbreekbaar zijn. Dit is goed voor het milieu, maar voor de bruikbaarheid en duurzaamheid van het product is het minder geslaagd. Laat een emmer van biologisch afbreekbaar plastic een tijd buiten staan en bacteriën vreten de emmer helemaal op. Het is dus geen geschikte vervanging voor plastics van aardolie.

Niet-eetbare biomassa, zoals snelgroeiende gras- en boomsoorten (olifantengras of wilgentakken) hout, gras, snoeiafval en landbouwafval is echter wel zeer geschikt als substituut. Met de door De Jong ontwikkelde katalysator – die is opgebouwd uit minuscule ijzerdeeltjes – is het mogelijk om de biomassa (in de vorm van gas) om te zetten in bruikbare bouwstenen voor plastics en andere stoffen. Voor elke ton plastic is zo’n 1,5 tot 2 ton biomassa nodig.

Door de nieuwe katalysator wordt het produceren en verwerken van bioplastics veel goedkoper. Het gebruik van ijzerdeeltjes is gunstig – het is tenslotte niet het duurste materiaal – maar ook de speciale ondergrond van de katalysator werkt kostenbesparend. Hierdoor stabiliseren de ijzerdeeltjes en gaat de katalysator langer mee en wordt daarmee ook interessant voor de chemische industrie.
Consumenten hoeven overigens niet bang te zijn dat het nieuwe bioplastic van mindere kwaliteit is, minder sterk of minder buigzaam. De eigenschappen van de bouwstenen van het bioplastic en het plastic op basis van aardolie zijn namelijk exact hetzelfde. Je kunt er dus precies dezelfde eindproducten van maken.

Zilte grond
Bioplastic klinkt dus als een prachtige oplossing, maar is het ook werkelijk milieuvriendelijk? Net als plastic gemaakt van aardolie moet ook bioplastic na gebruik worden verbrand. Hierbij komt schadelijke CO2 vrij. En er is landbouwgrond nodig om de biomassa op te kweken, wat ontbossing in de hand werkt en een gevaar is voor de biodiversiteit.

De Jong bestrijdt de kritiek: “In dit proces is de kring rond, en wordt er niks verspild. Aardolie wordt opgestookt en is voorgoed weg, maar biomassa blijft groeien door opname van CO2 en brengt tijdens dat proces weer nieuwe zuurstof in de lucht. Dit compenseert de CO2 die vrijkomt bij de verbranding.”

Om zo min mogelijk kostbare landbouwgrond te verspillen, moet de biomassa op zilte grond worden gekweekt, die boeren toch niet gebruiken om graan of aardappelen op te zetten. En er moeten harde groeiers zoals olifantengras worden gebruikt zodat de productie op gang blijft.

China
De komst van een duurzaam alternatief voor aardolie is hard nodig, aldus De Jong. Maar het is niet de oplossing voor het tekort aan brandstoffen. “We moeten met zijn allen gewoon veel minder gaan gebruiken. De wereld moet verduurzamen, want wat we nu opsouperen kan met biomassa als brandstof nooit worden bijgebeend. We zitten op de goede weg als we de helft minder gebruiken. De andere helft kunnen we dan met duurzame brandstoffen oplossen.”

Of dit economisch gezien een realistisch scenario is, daar durft De Jong nog weinig over te zeggen. Hoewel gebruik van biomassa in feite goedkoper is dan aardolie, staan de fabrieken die aardolie verwerken er al. Althans, in het Westen. In landen als China en India kunnen ze die keuze vaak nog maken. “Ik verwacht dat daar meer interesse is voor groene grondstoffen dan hier.”

De Utrechtse onderzoekers gaan in samenwerking met Dow Benelux de katalysator verder ontwikkelen. Mogelijk verschijnen hierdoor al binnen enkele jaren producten die met deze techniek zijn gemaakt.

Bron:

DUB

Publicatie van 17 februari in Science

De Europese Commissie tekent ACTA; wat zijn de gevolgen?

De Europese Commissie heeft vandaag het omstreden ACTA-antipiraterijverdrag in Japan getekend. Hoewel er namens Nederland nog niet is getekend, zal ook dat snel gebeurt zijn. Daarmee is het nog niet definitief: het Europees Parlement heeft in juni het laatste woord.

Met het ondertekenen van het Anti Counterfeiting Trade Agreement geeft de Europese Commissie de intentie af dat het op voorwaarden instemt met het verdrag. Langs allerlei wegen worden Europeanen opgeroepen vertegenwoordigers in het Europees Parlement te benaderen om tegen het akkoord te stemmen. Op dit moment wordt ACTA behandeld door enkele parlementaire commissies, die uiteindelijk een gezamenlijke mening zullen doen toekomen aan de hoofdcommissie voor Internationale Handel. Die formuleert een advies aan het Europees Parlement, dat daar in juni over zal oordelen. De handtekening die de Europese Commissie vandaag heeft gezet is niet juridisch bindend, die van het Europees Parlement zal dat wel zijn. Als het parlement tegenstemt, kan het verdrag alsnog de prullenbak in.

Onderstaand een filmpje waarin namens Anonymous wordt uitgelegd wat de gevolgen van het ACTA-verdrag zullen zijn.

ACTA is eerder ondertekend door Australië, Canada, Japan en de Verenigde Staten.

Bron: Webwereld.nl