Niek

Houdt zijn eigen blog bij op DenkOpener. Aanwezig op sociale media, zie: LinkedIn, Twitter, Facebook.

Inleiding in de verzamelingenleer

Wat hebben alle mensen gemeen? Wat kunnen we zeggen over ieder individu die tot de groep ‘mensen’ behoort? We kunnen bijvoorbeeld zeggen dat alle mensen sterfelijk zijn. Hieruit volgt logischerwijs dan ook dat ieder individu van de groep ‘mensen’ de eigenschap heeft dat hij of zij sterfelijk is. Met andere woorden: een mens dat niet sterfelijk is, bestaat niet.

 

Bron afbeelding: wikipedia

Redeneringen zoals bovenstaande kunnen tot de verzamelingenleer gerekend worden. De verzamelingenleer is te vergelijken met wiskunde, waarbij niet al te ingewikkelde gevolgtrekkingen gecontroleerd kunnen worden door middel van taal en diagrammen. Een klein lijstje van termen die gebruikt worden binnen de verzamelingenleer en hun betekenis:

  • In plaats van een ‘groep’ spreken we van een verzameling;
  • In een verzameling bevinden zich individuen, beter bekend als elementen;
  • Een verzameling representeert een aantal elementen met een bepaalde gezamenlijke eigenschap, zoals de eigenschap ‘mens’ of ‘sterfelijk’;
  • Het gaat in de verzamelingenleer om logische gevolgtrekkingen, waarbij een conclusie wordt getrokken uit een aantal aannames, ook wel premissen genoemd.

Een van de bekendste voorbeelden van een logische gevolgtrekking is de volgende:

Premisse 1: Alle mensen zijn sterfelijk
Premisse 2: Socrates is een mens
Conslusie: Socrates is sterfelijk

 

Wat de verzamelingenleer vooral moeilijk maakt, is de abstracte notatie en het begrijpen wat er precies mee bedoeld wordt. Verzamelingen worden in hoofdletters weergegeven (zo kan ‘A’ staan voor ‘mens’).  Individuen worden weergegeven in kleine letters (zo kan ‘x’ staan voor ‘Socrates’). Bovenstaand voorbeeld kan dan als volgt herschreven worden:

Alle A zijn B
x is een A
Dus: x is B

 

Dergelijke gevolgtrekkingen kunnen worden weergegeven in een diagram, het zogenaamde venndiagram. In een venndiagram staat een cirkel voor een verzameling van elementen met eenzelfde eigenschap, en wordt die kenmerkende eigenschap bij die cirkel geschreven. Zie:

 

Hieruit kun je makkelijk afleiden dat de elementen in 1 de eigenschap A hebben, maar niet B. De elementen in 2 hebben beide eigenschappen, en de elementen in 3 hebben alleen eigenschap B. In het voorbeeld zagen we dat ‘Alle A zijn B’, wat inhoudt dat er geen elementen in 1 kunnen zitten. Als dat namelijk wel het geval zou zijn, dan zou dat element wel eigenschap A hebben, maar niet eigenschap B, wat de eerste bewering (premisse) onjuist maakt. x (in dit geval Socrates) kan in het voorbeeld dus alleen in 2 zitten (hij is namelijk zowel een mens als sterfelijk).

 

We zien dat een conclusie een logisch (of geldig) gevolg is van een aantal premissen, als geldt dat onder alle omstandigheden waarin de premissen allen waar zijn, de conclusie ook noodzakelijk waar moet zijn.

Hieruit volgt uiteraard ook het tegenovergestelde: een conclusie is geen logisch (of geldig) gevolg van een aantal premissen, als er een situatie te bedenken is waarin de premissen waar zijn, maar de conclusie onwaar.

 

Hoe weten we of een premisse of een conclusie waar is? We kunnen daarvoor natuurlijk naar de wereld om ons heen kijken. Maar de verzamelingenleer probeert niet zozeer ware uitspraken te doen over de wereld om ons heen, maar over de geldigheid van een gevolgtrekking. Met andere woorden: wij zijn nu niet bezig met het controleren van de waarheid van de premissen (zijn alle mensen wel sterfelijk?), maar met de structuur van de gevolgtrekking zelf. Dit houdt in dat in de verzamelingenleer een ‘wereld’ voorgesteld kan worden die niet per se overeen hoeft te komen met de werkelijke wereld (abstract hè?). De volgende gevolgtrekking is volgens de regels van de verzamelingenleer ook geldig:

 

Alle aardbeien zijn paars                                          Alle A zijn B
Er is een aardbei die een koe is                               Er is een A die C
Dus: er is een koe die paars is                                 Er is een C die B

 

Bij dit voorbeeld zien we wederom een aantal nieuwe dingen. Zo hebben we hier drie verschillende eigenschappen, namelijk ‘aardbei’, ‘paars’ en ‘koe’. Dit betekent dat we in een venndiagram drie cirkels zouden moeten opnemen (zie verderop). Daarnaast zien we ‘er is een’ in plaats van ‘alle’. ‘er is een’ en ‘alle’ noemen we kwantoren; woorden die iets zeggen over de strekking van de eigenschappen. Dit zijn de enige twee kwantoren die hier relevant zijn. Verder kunnen we nog voorbeelden verzinnen met ‘geen’ of ‘niet’: de zogenaamde negaties. Zo kunnen we nagaan dat ‘er is geen aardbei die een koe is’ hetzelfde is als ‘alle aardbeien zijn geen koe’.

Omdat ik hier slechts een beknopte inleiding van de verzamelingenleer wil geven, zal ik slechts twee voorbeelden uitwerken in een venndiagram. Allereerst het aardbeienvoorbeeld:

De donkergrijze gebieden geven aan dat daar geen elementen kunnen zitten. De witte gebieden geven aan dat er wel elementen kunnen zitten, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs hoeft. Het kan ook zijn dat er over dat gebied geen uitspraak is gedaan. Dan nu een venndiagram van de volgende gevolgtrekking:

 

Geen politicus is fatsoenlijk                                      Geen A is B
Geen student is politicus                                          Geen C is A
Dus: alle studenten zijn fatsoenlijk                          Alle C zijn B

We zien hier dat de conclusie niet logisch volgt uit de premissen: het is namelijk mogelijk dat er een student is die niet fatsoenlijk is (je kunt een element in C plaatsen die niet ook in B zit, zoals ‘x’). Deze gevolgtrekking is dus niet geldig.

 

Voor deze beknopte cursus heb ik het simpel gehouden wat betreft de gebruikte symbolen in de verzamelingenleer. Deze leer kent – net als de ‘+’, ‘-‘, ‘/’, etc. bij de wiskunde – zijn eigen symbolen. Ik ga ze hier niet behandelen, maar als je verder wilt in de verzamelingenleer kan ik je aanraden om te kijken bij de lijst van wiskundige symbolen op Wikipedia, waar ook een sectie ‘verzamelingenleer’ is.

 

Bron: Handboek ‘Inleiding Logica’ (2009), dr. Vincent van Oostrom en dr. Herman Hendriks, Universiteit Utrecht.

Zie ook: ‘Logica voor alfa’s en informatici‘ (1989), Jan van Eijck & Elias Thijsse, Academic Service, Schoonhoven.

De waarheid achter non-verbale communicatie

Over de hele wereld hebben mensen een sterkte neiging om met elkaar te communiceren. Op de markt, als onderdeel van het werk, gewoon tijdens een kopje koffie, en tegenwoordig ook steeds meer via sociale netwerken en mobiele apparaten. Wat al deze verschillende soorten van communicatie met elkaar gemeen hebben, is dat er een boodschap met een bepaalde betekenis wordt over gedragen. Maar communicatie bestaat uit meer dan slechts woorden. De lichaamshouding, de gezichtsuitdrukking, de intonatie, etc. behoren tot de zogenaamde non-verbale communicatie. In welke verhouding staat deze non-verbale- tot de verbale communicatie?

Verbazing. Bron: Wikipedia

Over de verhouding tussen non-verbale en verbale communicatie bestaan veel fabeltjes. De meest voorkomende en tevens meest hardnekkige fabel is ontstaan naar aanleiding van een onderzoek gedaan door Albert Mehrabian. Uit zijn onderzoek bleek dat de betekenis van een boodschap voor 55% door de lichaamstaal, 38% door de intonatie, en slechts voor 7% door de woorden wordt bepaald. Vele mensen, waaronder ook veel communicatie-experts, verwijzen naar dit onderzoek ter ondersteuning van het idee dat slechts 7% van alle communicatie verbaal is, en dus 93% non-verbaal.

Dit is echter niet correct. Op zijn website zegt Mehrabian zelf dat er rekening mee gehouden moet worden dat de 55-38-7-verhouding alleen van toepassing is als het communiceren over gevoelens betreft (bijvoorbeeld: ‘ik ben boos’ zeggen terwijl je vrolijk klinkt of kijkt). Deze verhoudingen zijn, aldus Mehrabian, niet elders van toepassing, en kunnen dus ook zeker niet naar alle communicatie uitgebreid worden.

Maar hoe zit dat dan? Wat iemand kan zeggen zonder woorden is soms met nog geen duizend woorden te beschrijven! Je zou zeggen dat deze mythe en de aandacht die het wereldwijd krijgt, aanleiding is voor een goed onderzoek waaruit wél blijkt wat de verhouding tussen verbale en non-verbale communicatie is. Echter, het enige wat ik na een bescheiden literatuuronderzoek kon vinden, was een kort zinnetje in het boek ‘Nonverbal Communication in Close Relationships’ van Guerrero en Floyd (2006), waarin ze stellen dat “meer conservatieve schattingen aangeven dat non-verbaal gedrag goed is voor 60 tot 65% van de betekenis (van een boodschap)”. Waar deze cijfers vandaan komen, heb ik helaas niet verder kunnen achterhalen.

Het lijkt toch raar dat er zo weinig bekend is over deze verhouding, terwijl het toch best essentieel lijkt voor veel beroepen. Hoe zou dat komen? Een antwoord op deze vraag is eigenlijk vrij logisch, en vond ik in het boek ‘Skilled Interpersonal Communication: Research, Theory and Practice’ van Owen Hargie (2010). Hargie wijst erop dat het geven van een duidelijke scheiding tussen verbale en non-verbale communicatie vaak moeilijk is (denk bijvoorbeeld ook aan gebarentaal) evenals het geven van een duidelijke definitie van de woorden ‘communicatie’ en ‘non-verbaal’ zelf.

Imagine the situation where shy boy and attractive girl are seated opposite each other in a railway carriage. Attractive girl sees shy boy looking at her legs. She eases her skirt over her knees. Their eyes meet, shy boy blushes and they both look away in embarrassment. Has communication taken place between them or can their reactions be at best described as merely expressive or informative? Are all actions communication? What if I display behaviour that I have little control over and do not mean to display, am I communicating? (p. 19)

Sommige wetenschappers zijn de mening toegedaan dat ‘iemand niet niet kan communiceren’ – met andere woorden: we communiceren altijd. In dat geval zou de communicatie verreweg het grootste deel van de tijd bestaan uit non-verbale communicatie. De meeste mensen zitten immers niet de hele dag te kletsen (uitzonderingen daargelaten). Lang niet alle wetenschappers zijn het hier mee eens: wederom hangt het af van hoe je woorden als ‘communicatie’ definieert. Wel blijkt uit verschillende onderzoeken dat de gemiddelde persoon vaker interactie heeft via non-verbale communicatie dan via spraak, aldus Hargie (p. 43). Helaas verwijst hij hier niet concreet naar de onderzoeken die dit aantonen en in welke verhouding dit ongeveer zou zijn.

Hargie geeft ook aan dat alle communicatie contextgebonden is (p. 42). Ludwig Wittgenstein, een van de belangrijkste filosofen die op aarde heeft rondgelopen, zou het hier mee eens zijn. Hij was van mening dat een zin pas betekenis krijgt op het moment dat hij wordt uitgesproken: een zin los van zijn context kan geen betekenis hebben. Denk bijvoorbeeld aan de zin ‘ik ben moe’ die in verschillende situaties verschillende dingen kan betekenen (bijvoorbeeld: ik heb geen zin om nu op te ruimen, of ik heb net een marathon gelopen, etc.). Ook hier is het moeilijk een onderscheid te maken tussen wat tot communicatie behoort, en wat tot relevante context. Een knipoog is duidelijk communicatie, maar communiceert iemand die een bril draagt niet ook een boodschap, of is dat onderdeel van de context? En de kledingkeuze? En zo kunnen we nog wel even doorgaan.

Naast het probleem van duidelijk onderscheid maken tussen verbale en non-verbale communicatie, en het probleem van onderscheid tussen wat communicatie is en wat onderdeel van de context, is er nog een derde aanverwant probleem als we willen zoeken naar de verhouding tussen verbale en non-verbale communicatie. Op het internet kwam ik ergens een verwerp van het idee dat 93% van de communicatie non-verbaal is tegen. De auteur van het artikel stelde de verdedigers van dat idee de volgende vier vragen:

  1. Hoe komt het dat het zoveel makkelijker is om een conversatie te hebben met een blind persoon dan met iemand die compleet doof is?
  2. Hoe komt het dat we perfect goede conversaties kunnen hebben in het donker?
  3. Hoe komt het dat telefoons en radio zo’n groot succes zijn gebleken?
  4. Hoe komt het dat we zo hard moeten oefenen om een nieuwe taal te leren?

Uit deze vier vragen blijkt al wel: per situatie verschilt de verhouding tussen verbale en non-verbale communicatie. Bij dit artikel komt bijvoorbeeld weinig non-verbale communicatie kijken, en toch is dit – naar mijn idee – betekenisvolle communicatie.

Het is dus onmogelijk om iets te zeggen over de verhouding tussen verbale en non-verbale communicatie in het algemeen. Een goed getimede stilte of een gefronste wenkbrauw zegt soms meer dan dat je in woorden kan uitdrukken. En aan de andere kant zouden we raar staan te kijken als de nieuwslezer van het 8-uur journaal de boodschap  voor 93% non-verbaal probeert over te brengen. De besproken problemen omtrent communicatie zorgen ervoor dat een onderzoek, om een sluitend antwoord te geven op de vraag naar de verhouding, onmogelijk is.

N.b. Vaak bij communicatietrainingen en zelfs bij gerespecteerde opleidingen komt de eerder genoemde 7%-mythe terug. Daarom is op internet een campagne gestart om deze mythe te stoppen. Wil je hierbij helpen? Deel dan dit artikel via de sociale media kanalen, of als je iemand een dergelijke mythe hoort verkondigen, verwijs dan naar deze of een soortgelijke site.

Extra bron: Lars Duursma e.a., ‘Ik krijg altijd gelijk – Hoe je iedereen overtuigt’, vierde druk, Breda 2009.

P.s. zoals bij alle artikelen op Visionair.nl, staat de informatie uiteraard ter discussie. Als iemand mij een wetenschappelijk onderzoek kan tonen waaruit wel precieze percentages komen die het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie aantonen, ben ik bereid mijn visie aan te passen. Uiteraard ben ik dan wel benieuwd hoe de onderzoekers de woorden ‘verbaal’, ‘non-verbaal’, ‘communicatie’ en ‘context’ interpreteren.

Studenten overhandigen Manifest van Morgen

Duizenden studenten roepen de Colleges van Bestuur van alle Nederlandse hogescholen en universiteiten op tot de integratie van duurzaamheid in het curriculum van hun opleiding. Studentenorganisatie Morgen heeft samen met studenten uit het hele land hiervoor het Manifest van Morgen opgesteld, dat een tienpuntenplan bevat.

Wij, studenten van hogescholen en universiteiten, willen werken aan een duurzame samenleving. Een samenleving met een toekomst gebaseerd op een circulaire economie die draait op groene energie. Een samenleving waarin het prettig toeven is, hier en nu én daar en morgen. Wij willen de kennis en vaardigheden verwerven om die samenleving tot stand te laten komen.

Er moet verandering komen volgens duizenden studenten.

Op woensdag 10 oktober a.s., de Dag van de Duurzaamheid, wordt het Manifest overhandigd aan de Colleges van Bestuur,  in het Academiegebouw te Utrecht. Onder leiding van Natasja van den Berg zullen studenten samen met de gasten Jan Peter Balkenende (Ernst & Young), Bert van der Zwaan (rector magnificus Universiteit Utrecht) en Herman Wijffels (hoogleraar Duurzaamheid en Maatschappelijke verandering Universiteit Utrecht) in debat gaan over de implementatie van het Manifest en de rol van het thema duurzaamheid in het hoger onderwijs.

Het manifest, dat nog tot woensdag kan worden ondertekend, is inmiddels al bijna 2500 keer ondertekend. Geïnteresseerden zijn van harte welkom om bij deze overhandiging aanwezig te zijn (entree is uiteraard gratis). In de Aula van het Academiegebouw in Utrecht zal het programma om 17.00 starten (deuren open om 16.30). De sprekers zullen kort aan het woord zijn en daarna is er ruimte voor een panel-discussie. De middag zal rond 18.00 worden afgesloten met een borrel.

Adres: Academiegebouw (Aula), Domplein 29, 3512 JE Utrecht. Je kunt je aanmelden door een mail te sturen naar manifest@studentenvoormorgen.nl

De taalwetenschap als autonome discipline?

Taalwetenschappers nemen zichzelf nogal serieus. En waarom ook niet? Al eeuwenlang zijn mensen geïnteresseerd in de mysteries rondom het fenomeen taal. Uit het feit dat boekjes als ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ van Paulien Cornelisse zo goed verkopen blijkt wel dat er bij het grote publiek veel belangstelling is voor taalweetjes. Maar wat is de rol van de taalwetenschap als wetenschappelijke discipline?

Iedere discipline kent zijn ‘helden’. De grootste held voor de hedendaagse taalwetenschap is zonder twijfel Noam Chomsky, die voor grote omslagen binnen de discipline heeft gezorgd. Wat Einstein is voor de natuurkunde, is Chomsky voor de taalwetenschap. Een van zijn theorieën stelt dat kinderen alleen taal kunnen leren als zij al bij de geboorte over een universeel ‘taalsysteem’ beschikken. Dit taalsysteem ontwikkelt zich onder invloed van verschillende soorten talige input uiteindelijk tot het zogenaamde ‘steady state’ systeem waar volwassenen over beschikken. Deze systemen zijn, aldus Chomsky, letterlijk in de genen dan wel in de structuur van de hersenen te vinden.

Bron: Wikimedia Commons

Een taalwetenschapper die zichzelf series neemt dient zich met name bezig te houden met het zoeken naar zogenaamde ‘regels’ die in taalsystemen voor zouden kunnen komen. Tenminste, zo luidt het advies van Chomsky. Aan de hand van de zin “Colorless green ideas sleep furiously” (kleurloze groene ideeën slapen woedend) laat hij zien dat, ondanks dat de zin geen zinnige betekenis heeft, het wel degelijk de grammaticale regels van het Engels correct volgt. Dergelijke regels zijn onafhankelijk van de inhoud of betekenis van de zin te vinden. Waar taalwetenschappers zich verre van dienen te houden is onderzoek naar het gebruik van taal, omdat taalgebruik veelvuldig wordt belemmerd door externe factoren (bijvoorbeeld door een schaars geklede voorbijganger die de aandacht trekt). Er is simpelweg niks zinnigs over ‘taal in het gebruik’ te zeggen – dat moeten we dus maar aan cabaretières als Cornelisse overlaten.

Ludwig Wittgenstein, volgens velen de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw, zou Chomsky hierin wel gelijk geven. Deze grote held van de filosofie vindt dat ook filosofen niet moeten proberen iets wetenschappelijks te zeggen over taal in het gebruik. Maar in tegenstelling tot Chomsky’s heilige overtuiging dat taalwetenschappers moeten zoeken naar regels, wijst Wittgenstein ook dit idee naar de mand. Wat een zin betekent is namelijk afhankelijk van de context; als een scheidsrechter tijdens een tenniswedstrijd “het is uit!” roept, betekent dit waarschijnlijk iets heel anders dan wanneer je partner dit roept. Ondanks dat een filosoof geen wetenschappelijke uitspraken over het gebruik van taal moet doen, ziet Wittgenstein dit als het belangrijkste element van taal. Taal krijgt haar betekenis tijdens het gebruik, en wat zou het nut van taal zijn als het geen betekenis heeft?

Deze nadruk op de betekenis van taal mag dan voor de filosofie van groot belang zijn, Chomsky gaat er niet in mee. Het liefst zou hij de tak binnen de taalwetenschap die zich met betekenis bezig houdt – de semantiek – per direct opheffen. En daar stopt het niet. Want omdat Chomsky ervan overtuigd is dat de regels van het taalsysteem gevonden kunnen worden in de structuur van de hersenen, ziet hij de taalwetenschap het liefst veranderen in een empirische wetenschap zoals de natuurkunde. Dit zijn nogal heftige opvattingen, zeker voor een taalwetenschapper die zichzelf nog steeds serieus probeert te nemen. Want wat blijft er voor hem nog over als hij niet meer het gebruik van taal mag onderzoeken, maar alleen nog empirisch onderzoek naar hersenstructuren mag doen? Bovendien: is dit laatste niet de taak van neurobiologen? Kortom: de opvattingen van Chomsky, de grote held van de taalwetenschappen, lijken het einde van taalwetenschap als autonome discipline in te leiden.

Dit kan toch niet alles zijn! Hoe kan een wetenschappelijke discipline die gericht is op taal, zich niet bezig houden met wat het doel van taal – elkaar begrijpen via betekenisvolle zinnen – is? Dit is absurd. Je zou toch zeggen dat zinnen als “Colorless green ideas sleep furiously” eerder bestemd zijn voor Cornelisse dan voor de serieuze taalwetenschapper. Daarnaast loopt de vergelijking van taalwetenschap met natuurkunde ook krom. De regels van een taal zijn beduidend anders dan de wetten van de natuur. Je kunt niet besluiten de wetten van de natuur te negeren, maar je kunt wel besluiten je niet aan de regels van een taal te houden. Anders geformuleerd: regels vertellen wat er kan gebeuren, niet wat er daadwerkelijk gebeurt. Zo voorspellen de regels van schaken niet welke zetten de spelers zullen doen.

De relatie tussen deze regels die ergens in de hersenstructuur moeten liggen en het uiteindelijke gebruik van taal, is zelfs voor Chomsky een ‘mysterie’ (dit is zijn eigen woordkeus!). Maar om taalwetenschap te vergelijken met natuurkunde of zelfs te reduceren tot andere disciplines, zullen dit soort ‘mysteries’ eerst opgelost moeten worden. Tot die tijd zal de taalwetenschap gewoon een autonome discipline blijven, en kan de taalwetenschapper gelukkig weer rustig gaan slapen.

 

Bron: dit is een vereenvoudigde en verkorte versie van mijn bachelorthesis ‘Competence, performance en regels‘ die ik heb geschreven voor de afronding van mijn bachelor filosofie aan de Universiteit Utrecht. Het gehele document kun je hier vinden.

Wat is leiderschap?

Dit artikel bestaat grofweg uit twee delen. In het eerste deel ga ik op zoek naar de voorwaarden die moeten gelden alvorens we zinvol over leiderschap kunnen spreken. Dit vormt vervolgens de basis voor het tweede deel, waarin ik een drietal eigenschappen noem waar iedere goede leider over zou moeten beschikken. Zodoende is het eerste deel vooral analytisch van aard, en het tweede deel sterk normatief.

Voorwaarden om zinvol over ‘leiderschap’ te kunnen spreken

Hoe zou de wereld eruit zien zonder leiderschap? In zijn boek ‘Leviathan’, geschreven tijdens de Engelse Burgeroorlog, beschreef de Britse filosoof Thomas Hobbes de toestand waarin de mensheid zich zou bevinden als er geen georganiseerde staatsvorm bestond (Hobbes, 1994). Hij noemde dit de ‘natuurtoestand’ en omschreef deze hypothetische toestand als een “oorlog van allen tegen allen”. Niemand zou met een veilig gevoel leven omdat er geen bescherming bestond en zo altijd aangevallen en beroofd zou kunnen worden. Omdat deze toestand – zo redeneerde Hobbes – niet gewenst is, moet er wel sociaal contract opgesteld worden. Er zal een persoon moeten worden aangewezen die de autoriteit krijgt om beleidsmaatregelen te treffen. De precieze uitwerking die het sociale contract zou moeten krijgen volgens Hobbes ga ik hier niet op in, maar dat er in een maatschappij autoriteit en zo ook leiders moeten bestaan, volgt duidelijk uit zijn redenatie.

Hoewel Hobbes zijn natuurtoestand ging over de totale afwezigheid van autoriteit binnen een samenleving, kun je hierbij wel degelijk een vergelijking maken met meer alledaagse situaties. Stel bijvoorbeeld dat er een team van 20 professionals samen een opdracht moeten volbrengen waarbij beperkte bronnen en een beperkt budget voor salarissen beschikbaar is. Zonder sturing zal dit geheid verkeerd gaan. En zoals we van Hobbes in deze vergelijking kunnen leren, zouden de professionals er voor het totale proces goed aan doen om één leider aan te wijzen en hem (of haar – in dit artikel zal ik naar een leider met ‘hem’ verwijzen) ook unaniem als dusdanig te erkennen.

Met ‘erkenning’ hebben we een voorwaarde gevonden op grond waarvan leiderschap kan bestaan; als een leider door niemand als dusdanig wordt erkend, heeft het geen zin om van leiderschap te spreken. Zo is een president na een staatsgreep geen leider meer omdat het volk zijn uitspraken en wensen niet meer zal opvolgen. Hij heeft, zogezegd, geen volgers meer. En het heeft pas zin om van een leider te spreken als er iemand is op wie hij invloed kan uitoefenen. Er moeten minimaal twee personen zijn om over ‘invloed’ te kunnen spreken. De interactie tussen twee of meerdere personen waarbij invloed wordt uitgeoefend, noem ik een sociale praktijk. We kunnen dan stellen dat een leider een persoon is die in een sociale praktijk ook als dusdanig wordt erkend. Leiderschap bestaat slechts in de praktijk van het gebruik van de persoonlijke kwaliteiten van een persoon.

Een leider kan invloed uitoefenen op één of meerdere personen; hij leidt hen zogezegd. Betekent dit dat een leider ook per definitie macht heeft? In zekere zin wel, omdat leiderschap slechts in de praktijk bestaat en deze praktijk gaat over de invloed van een persoon op een andere persoon. Maar laten we deze tweede persoon niet wegcijferen. We hadden al gezegd dat een leider erkend moest worden als dusdanig. Wordt hij dat niet, dan heeft die persoon ook geen macht. We kunnen niet zonder meer zeggen dat iemand macht heeft, deze moet hij eerst krijgen. En als zijn volgers besluiten hem niet meer als leider te erkennen, is zijn macht direct verdwenen.

 

Wat zijn kwaliteiten die horen bij een goede leider?

Tot nu toe hebben we vooral gekeken naar wat er te zeggen valt over de voorwaarden voordat er zinvol over leiderschap gesproken kan worden. Maar daarmee weten we nog niks over wat iemand een goede leider maakt. Deze vraag is sterk verwant met de vraag wat überhaupt goed handelen is en op welke manier we een keuze als ‘een goede keuze’ kunnen bestempelen. Het beleid dat een leider voert is zeer ethisch beladen, omdat zijn keuzes ethische keuzes zijn. Binnen een groep volgers zijn er altijd verschillende belangen en hoe hier mee om te gaan – af te wegen welke belangen meer wegen dan de ander en wie er meer tevreden wordt gesteld – is eigenlijk de centrale vraag binnen de ethiek. Omdat er vele verschillende ethische stromen zijn die verschillende antwoorden hebben op de vraag hoe iemand goed moet handelen, ga ik daar hier niet verder op in (voor meer hierover zie bijvoorbeeld (Blackburn, 2001)).

Ideaal leiderschap is een utopie: het bestaat niet. Omdat er altijd tegenstrijdige belangen zullen zijn, zal beleid altijd ten nadele van bepaalde volgers worden gehandhaafd. Zelfs de hedonistische calculus die de Engelse filosoof Jeremy Bentham in 1789 opstelde om te berekenen wat de ideale beslissing in een bepaalde situatie zou zijn om zoveel mogelijk mensen zo gelukkig mogelijk te maken (Bentham, 1789), bleek niet bruikbaar. Of een beslissing de goede is geweest, kan helaas alleen achteraf met zekerheid gezegd worden. En zelfs dan is het vaak nog moeilijk, zo niet onmogelijk. Tijdens het maken van een beslissing of het opstellen en uitvoeren van beleid zal een leider vooral op zijn gevoel af moeten gaan.

Dilbert 20-06-2010

De uiteindelijke beslissing die op grond van dit gevoel wordt gemaakt zal per persoon verschillen, omdat iedere persoon weer anders tegen een situatie aan kijkt. Toch zijn er bepaalde eigenschappen die naar mijn idee belangrijk zijn voor alle mensen die er naar streven een goede leider te zijn. Deze eigenschappen zijn ook zeker aan te leren.

Een eerste eigenschap die naar mijn idee essentieel is voor een goede leider, is dat deze een duidelijke visie moet hebben. Hij moet weten waar hij naar toe wilt en zijn keuzes daar op afstemmen. In zekere zin kun je zeggen dat een leider zijn keuzes deduceert (afleidt) uit zijn visie. Een klein voorbeeld uit mijn eigen leven. Een vergadering die ik moest voorzitten voor zo’n 20 leden, opende ik door één van mijn visies – het doel van de vergadering – expliciet te maken: “we zitten hier met zijn allen bij elkaar met als doel wat problemen op te lossen. Doordat we slechts twee uur de tijd hebben en er vele punten te bespreken zijn, zal ik genoodzaakt zijn af en toe mensen af te kappen om door te gaan met een volgend punt.” Na deze mededeling vroeg ik of iemand zich hier niet in kon vinden, en gelukkig stemde iedereen in. Omdat ik deze visie op de vergadering vooraf al expliciet had gemaakt en bovendien een mogelijk gevolg ook al had genoemd (het eventueel afkappen), voelde mensen zich tijdens de vergadering minder vervelend op het moment dat ik hen afkapte. Ze wisten immers wat het doel was en hadden impliciet aangegeven hieraan mee te willen werken. Mijn beleid als discussieleider tijdens de vergadering, werd door de overige leden (de ‘volgers’ op wie ik invloed kon uitoefenen) erkend.

Omdat een leider invloed uit oefent op zijn volgers en zijn macht ook dankt aan de erkenning door zijn volgers, is het van belang dat deze leider goed kan inventariseren wat voor belangen er onder zijn volgers leven. Het goed kunnen inventariseren van wat er speelt, het goed kunnen luisteren, is een tweede eigenschap die essentieel is. Het eigen belang van de leider speelt hierin ook zeker mee, maar telt in een ideale situatie slechts evenveel mee als die van iedere andere volger. Een leider moet zijn eigen belang om die reden dus aan de kant kunnen zetten als blijkt dat andere belangen zwaarder wegen. (Overigens, mocht er geen eigen belang mee spelen, dan is de leider belangeloos en is hij een mediator.) Een voorbeeld uit mijn eigen ervaring komt uit dezelfde vergadering als hiervoor beschreven, waarbij ik zelf ook invloed ondervond van de beslissingen die werden genomen. Dit kan voor een leider moeilijk zijn: omdat een leider vaak het laatste woord heeft en de knopen moet doorhakken, is het verleidelijk om de optie die pleit voor het eigen belang voorop te stellen. Dit is een valkuil voor wie een goede leider wil zijn; om ook bij volgende beslissingen de erkenning van de volgers te houden, moet het eigen belang slechts evenveel mee tellen als het belang van iedere volger. Degene die normaliter de vergaderingen voorzat was hier minder goed in, vandaar dat mij werd gevraagd deze vergadering met de leden voor te zitten. De leden bleken mijn aanpak te waarderen, getuige de vele complimenten die ik achteraf mocht ontvangen.

Een laatste eigenschap die ik essentieel acht voor een goede leider, is bekwaamheid in de retorica – de kunst van de welsprekendheid. Aristoteles, Griekse filosoof uit de Oudheid, verstond hieronder “de vaardigheid om geschikte overtuigingsmiddelen te vinden om in een redevoering te gebruiken” (Eemeren, Grootendorst, & Snoeck Henkemans, 1996, pp. 49-50). Hij maakte onderscheid tussen drie technische overtuigingsmiddelen: de logos, ethos en pathos. De logos houdt in dat iemand gebruik maakt van de logica, logische argumenten, om te overtuigen. Ethos wil zeggen dat iemand bij het overtuigen verwijst naar zijn eigen kwaliteiten, zoals zijn studie of ervaring. In het geval van pathos doet een spreker beroep op de emoties van het publiek. Op het eerste gezicht lijkt het logos de belangrijkste en meest efficiënte manier om het publiek te overtuigen, zoals het eerder genoemde deductief afleiden van zijn keuzes uit zijn visie. Dit blijkt echter lang niet altijd het geval. Zo beïnvloedt de emotionele toestand van een persoon, een volger, het vermogen logisch te oordelen. Of sterker uitgedrukt, om met de woorden van de 18e Eeuwse Schotse filosoof David Hume te spreken (Hume, 2010): de rede slaaf is van de passie. Om overtuigend over te komen moeten alle drie de middelen gebruikt worden, waarbij het per situatie en per publiek verschilt welk middel het best werkt.

Om te overtuigen moet een goede leider al deze drie overtuigingsmiddelen effectief in kunnen zetten bij het brengen van een boodschap. Het is voor een leider belangrijk om overtuigend te zijn, juist omdat er bij een grote groep volgers zoveel verschillende belangen spelen en niet al deze belangen tegelijk behartigd kunnen worden. Sommige volgers zullen teleurgesteld moeten worden (denk aan bezuinigingen die toch noodzakelijk doorgevoerd zullen moeten worden) en om deze teleurstelling niet te doen uitmonden in het verliezen van de erkenning van jou als (goede) leider, zal de boodschap met het teleurstellende nieuws met een zo overtuigend mogelijk verhaal gebracht moeten worden. Een mooi voorbeeld waaruit blijkt dat eerlijkheid hierbij (helaas) niet altijd de belangrijkste factor is, kwam naar voren tijdens het college van prof. dr. Paul ’t Hart (Hart, 2012) over crisissituaties. Nadat op zaterdag 13 mei 2000 de vuurwerkramp in Enschede had plaatsgevonden, werd er een onderzoek ingesteld naar hoe dit ooit had kunnen gebeuren. In het rapport dat hier uit voortkwam, stonden maarliefst 75 (!) aanbevelingen die ervoor zouden zorgen dat de kans op nog een dergelijke ramp tot een minimum (nagenoeg nul procent) zou worden gereduceerd. Maar het uitvoeren van al deze aanbevelingen zou de overheid tientallen miljoenen euro’s kosten. Dit terwijl er in Nederland slechts drie vuurwerkfabrieken staan. Voor de leiders die destijds de beslissing hierover moesten nemen was het totaal niet aantrekkelijk de 75 aanbevelingen allemaal op te volgen, omdat je je in dat geval zou ‘voorbereiden op de vorige oorlog’. Maar hoe breng je deze boodschap over op het publiek, waarbij de publieke opinie is dat wat er is gebeurt verschrikkelijk is en dat alles geoorloofd is om herhaling te voorkomen? Daar is overtuigingskracht voor nodig, en de logische redenering die tot de conclusie (‘we gaan niet alle 75 aanbevelingen doorvoeren’) leidde zou wel eerlijk zijn geweest, maar niet overtuigend genoeg. In dat geval is het verstandig om een andere manier van overtuigen te gebruiken.

 

Conclusie

In dit artikel heb ik door middel van een begripsanalyse van het begrip ‘leiderschap’ laten zien wat de noodzakelijke voorwaarden zijn die moeten gelden alvorens we zinvol over ‘leiderschap’ kunnen spreken. Verder heb ik een drietal eigenschappen genoemd waar naar mijn idee iedere goede leider over zou moeten beschikken.

 

Wat zijn volgens jullie eigenschappen die iedere leider, al dan niet noodzakelijk, zouden moeten hebben?

 

Bronnen

Bentham, J. (1789). An Introduction to the Principles of Morals and Legislation. London.

Blackburn, S. (2001). Being Good: A Short Introduction to Ethics. Oxford: Oxford University Press.

Eemeren, F. H., Grootendorst, R., & Snoeck Henkemans, F. (1996). Handboek Argumentatietheorie. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers.

Hart, P. t. (2012, Juni 11). Gastcollege Transdisciplinair Leiderschap, Universiteit Utrecht.

Hobbes, T. (1994). Leviathan. Hackett Publishing Co, Inc.

Hume, D. (2010, Februari 13). Treatise of Human Nature, Book 3: “Of Morals”. (C. Choat, & D. Widger, Eds.) Retrieved Juni 28, 2012, from Project Gutenberg: http://www.gutenberg.org/files/4705/4705-h/4705-h.htm

 

 

 

Tips voor een eenvoudiger leven

Onderstaand een plaatje met een aantal prachtige tips die vooral opvallen door hun eenvoud. Mocht je zelf ook dergelijke simpele tips hebben, deel die dan met ons in een reactie onder dit bericht!

P.s. Ik vraag me af of die van de lift daadwerkelijk werkt. Kan iemand dit vestigen (of ontkrachten)?

Zijn wij ons brein? – Vier lezingen

Zijn wij ons brein? De afgelopen maanden reageerden Utrechtse wetenschappers op vragen over de vrije wil, brein, lichaam en geest – en op elkaar. Deze Kettingreactie wordt voorafgaand aan de eerste lezing door Herman Philipse op 4 april, gepresenteerd als e-book.

Zijn wij ons brein? Bestaat de vrije wil? Vragen die door de ontwikkelingen in de neurowetenschap een enorme boost hebben gekregen. Hersenscans leggen de innerlijke wereld bloot en metingen van zuurstofniveaus in ons brein lijken ons gedrag te verklaren. Zo weten we steeds meer over de werking van onze hersenen. Maar hebben we daardoor ook meer kennis van ons bewustzijn en zoiets als de vrije wil? Getuige de bestsellerlijsten houden deze vragen niet alleen wetenschappers en filosofen bezig. Logisch, want ze gaan over ons allemaal, over de vraag wat het betekent om mens te zijn.

Prof. dr. mr. Herman Philipse (Universiteitshoogleraar, UU) zal in vier colleges filosofische en kritische vragen in de neurowetenschappen identificeren. Welke visies zijn er op de verhouding tussen hersenen, bewustzijn en gedrag? Hoe kan de filosofie de begrippen in dit debat analyseren? Wat bedoelen we als we spreken over ‘vrije wil’? Ook wetenschapsfilosofische vragen komen aan de orde. Zegt hersenactiviteit iets over waarom we doen wat we doen? Misschien verklaart het wel waardoor we onze armen omhoog en omlaag bewegen, maar is dat te vergelijken met keuzes die we maken op het gebied van studie, werk of relaties? Ga mee op onderzoek in dit overzichtscollege neurofilosofie.

Deze lezingen reeks wordt gehouden in de Aula van het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht, op woensdag 4, 11, 18 en 25 april, 20.00 tot 21.30 uur. Tevens is de reeks live te volgen op internet of later terug te zien via de website van Studium Generale.

Bron: Studium Generale (in samenwerking met Home Academy)

Programma
Woensdag 4 april
Neurowetenschap en de vrije wil
Toont neurowetenschappelijk onderzoek aan dat wilsvrijheid illusoir is?

Woensdag 11 april
Van substantiedualisme naar emergentie
Hoe verhoudt bewustzijn zich tot processen in de hersenen?

Woensdag 18 april
Wat verklaart ons gedrag?
Folk psychology, eliminatief materialisme, oorzaken en redenen

Woensdag 25 april
De filosoof als conceptuele therapeut
Drogreden en andere begripsverwarringen

Inmiddels is ook een PDF gepubliceerd met daarin een kettingreactie van een aantal vooraanstaande wetenschappers en filosofen omtrent dit onderwerp. Deze kun je hier downloaden (let op: 20 mb).

Onderstaand een Studium Generale-film over Lichaam en geest uit een eerdere reeks lezingen:

Symposium: Wat is creativiteit?

Op de schrikkeldag van dit jaar, woensdag 29 februari, organiseert de symposiumcommissie van de opleiding Liberal Arts & Sciences (Universiteit Utrecht) een symposium rondom het thema creativiteit. Wat is creativiteit eigenlijk? Waar komt creativiteit vandaan, en als je niet creatief bent, kun je het dan stimuleren?

Vanuit drie wetenschappelijke disciplines (filosofie, psychologie en industrieel ontwerpen) zal een visie op creativiteit worden gegeven om zo een veelzijdig beeld over dit fenomeen te ontwikkelen. Het symposium wordt ingeleid en voorgezeten door Ruben van Doorn, welke een eigen opvatting omtrent het onderwerp ‘creativiteit’ heeft vanuit zijn achtergrond in de Cognitieve Kunstmatige Intelligentie.

De drie sprekers die aan het woord zullen komen, zijn:

  • Rob van Gerwen; docent en onderzoeker in de Wijsbegeerte aan de Universiteit Utrecht. Rob van Gerwen is gespecialiseerd in de esthetica en zal vanuit dit perspectief verhalen over creativiteit.
  • Shanti Ganesh; heeft in 2011 de ‘Creative Mind Prize’ gewonnen. Shanti Ganesh is neurobiologe aan de Radboud Universiteit Nijmegen en doet onderzoek op terreinen als de neurobiologie en de speelsheid van creativiteit, virtual reality en ‘creative switch’ (zou een goede architect ook een goede balletdanser kunnen zijn?).
  • Marco van Beers; is masterstudent aan de Technische Universiteit Eindhoven en zal de praktische kant van het onderwerp belichten. Hij is industrieel ontwerper en vraagt zich af of creativiteit nog wel in de praktijk bestaat, of dat het puur designersjargon is.

Als alle sprekers aan het woord geweest zijn, zullen ze plaats nemen achter de tafel voor een paneldebat.

Het symposium zal plaats vinden in de Boothzaal van de Universiteits Bibliotheek Utrecht, op de Heidelberglaan 3 (Uithof). De deuren openen om 16:00, 16:15 zal er een inleidend praatje worden gehouden, de eerste spreker zal rond 16:30 beginnen. Rond 19:30 zal het geheel afgelopen zijn. Entree is gratis.

Meer informatie is te vinden en volgt op http://symposium.usatlas.nl/ .

De beperkende factoren van de uitbreidende morele cirkel

Ethiek is geen harde wetenschap. Zoals de 18e eeuwse filosoof David Hume al aangaf: wetenschap gaat vooral over wat er is, en daaruit valt niet af te leiden over hoe het zou moeten zijn [1]. Wat goed of slecht is, is niet in de natuur te vinden. Dat maakt het er voor ethische vraagstukken niet makkelijker op. Bij het zoeken naar een antwoord op de vraag welke keuze de juiste keuze is, heb je er niks aan om te kijken naar de feiten [2]. Om toch iets te kunnen zeggen over hoe je zou moeten handelen, moet je bepaalde aannames doen die als basiswaarden dienen. Deze basiswaarden zijn bediscussieerbaar en kunnen daardoor veranderen.

Basiswaarden
Aan wat voor basiswaarden zou je kunnen denken? Daarvoor kun je voor jezelf op zoek naar een antwoord op de vraag hoe een ideale wereld er volgens jou uit zal zien. Logische en waarschijnlijk door iedereen gedeelde opvattingen, zijn dat in een ideale wereld:

  • … alle mensen gelijkt behandeld moeten worden;
  • … geen mens pijn zou moeten lijden;
  • … ook dieren geen pijn zouden moeten lijden;
  • … de draagkracht van de aarde groter moet blijven dan de ecologische voetafdruk van de mens;
  • … toekomstige generaties minstens zo’n goed leven moeten hebben als de huidige generatie.

Deze opvattingen zou je kunnen zien als basiswaarden waar vanuit je verder redeneert om ethische vraagstukken op te lossen.

Peter Singer. Bron: Wikipedia

Expanding Circle
Idealiter zou ieder individu een goed leven leiden in een goede samenleving. Maar hoe ver reikt deze ‘samenleving’? De Australische bio-ethicus Peter Singer bouwt in zijn boek The Expanding Circle [3] voort op een idee dat aan het eind van de 19e eeuw door historicus William Lecky was beschreven: de uitbreiding van de morele cirkel. Dit idee houdt in dat je het bereik van je ethische theorie – dus wat valt er wel en wat valt er niet onder de ‘samenleving’ – kunt beschouwen als een cirkel die steeds verder uit te breiden is met bepaalde basiswaarden. Wat je wel of niet in de cirkel opneemt kan per persoon verschillen, als je maar kan beargumenteren waarom iets wel of niet is opgenomen.

Een uitbreidende cirkel kan je vergelijken met een steen die je in het midden van een rustige plas water gooit. De golven beginnen in het centrum met het individu (jijzelf), breiden zich uit naar je familie, vervolgens behelzen ze eerst een bepaalde leefgroep (klasse) waartoe je behoort, dan een land, dan een coalitie van landen, dan de gehele mensheid en uiteindelijk ook de dieren die (indirect) invloed ondervinden van jou handelen [4]. Voor Lecky stopt de cirkel hier, maar de cirkel is nog uit te breiden met bijvoorbeeld het milieu, moeder aarde, toekomstige generaties en zelfs in de toekomst allicht het leven van andere planeten.

Beperkingen
Met elke basiswaarde die je opneemt in je morele cirkel komt ook een groeiende verantwoordelijkheid en meer beperkingen. Deze verantwoordelijkheden en beperkingen hebben betrekking op jou als handelend individu. Als je uitgaat van de basiswaarde dat je ethische theorieën gelden voor al het leven dat kan lijden, zou je zo moeten handelen dat het leed van dieren ook geminimaliseerd moet worden. Vlees van speciaal daarvoor geslachte dieren eten is dan uit den boze. Hetzelfde geldt voor het milieu: als je het milieu moreel belangrijk acht, zul je je eigen ecologische voetafdruk zo beperkt mogelijk moeten houden en zodoende zo min mogelijk vervuilende producten moeten gebruiken.

Hier zit een probleem. Behalve dat de verantwoordelijkheden en beperkingen betrekking hebben op jou als handelend individu, heeft het ook invloed op de verdere keuzes die je maakt over wat je wel en niet in de cirkel op wil nemen. Verschillende uitbreidingen van de morele cirkel kunnen botsen met elkaar. De beperkingen van iedere basiswaarde die je toe voegt aan je cirkel kun je zien als obstakels voor de eerder genoemde golf in een plas water; als een golf een obstakel tegen komt, kaatst het terug. Voorbeeld: stel dat je als basiswaarde hebt dat we moreel gezien verantwoordelijk zijn voor onze medemens over de hele wereld. Ook ben je je sinds de opkomst van verschillende milieuproblemen steeds bewuster van het belang verantwoord met het milieu om te gaan en wil je deze basiswaarde ook opnemen in je cirkel. We zouden aan de ene kant een goed leven leiden door mensen elders op de wereld te helpen en te behandelen als onze directe naasten [5], terwijl we aan de andere kant weten dat dit zorgt voor een vergroting van de totale ecologische voetafdruk van de gehele mensheid (denk bijvoorbeeld aan het stijgende gebruik van mobiele telefonie in derde wereld landen en bijbehorende stijging in gebruik van schaarse hulpbronnen). Dit laatste botst met onze basiswaarde dat we onze ecologische voetafdruk zo beperkt mogelijk moeten houden.

De dreiging van het naderende einde van de draagkracht van de aarde heeft invloed op de keuzes voor jou als moreel handelend individu. Niet alleen op de keuzes in concrete gevallen, maar ook op de keuzes over welke basiswaarden je wel of niet in je morele cirkel wilt opnemen. Iedereen zal voor zichzelf moeten bepalen in welke maten welke basiswaarden worden opgenomen in de eigen morele cirkel, omdat de beperkingen van de basiswaarden voor golven kunnen zorgen die met elkaar botsen. De cirkel is niet zonder meer uit te breiden zoals we hebben gezien in het geval van de toenemende ecologische voetafdruk bij het helpen van minder bedeelden. Beperkingen van de ene basiswaarde belemmeren het ongelimiteerd toelaten van andere basiswaarden, wat er voor zorgt dat je tussen de basiswaarden keuzes moet maken die op een basaal niveau rechtvaardigen hoe je in het verdere leven ethisch zal handelen.

Ethiek is geen harde wetenschap, helaas. Was het maar zo makkelijk.

Zie ook: Ethisch probleem: stel, er verdrinkt een kind

Bronnen:
[1] Hume, D. A Treatise on Human Nature (Book III, Part 1, Section 1, 1739).
[2] Singer, P. The expanding circle (Clarendob Press, Oxford, 1981). Pp. 72-82.
[3] Ibid., hele boek.
[4] Lecky, W.E.H. The History of European Morals (Longma, 1892).
[5] Singer, P. The Drowning Child and the Expanding Circle (New Internationalist, April, 1997).

Tien 100-jaar voorspellingen die uitkwamen

In het jaar 1900 deed een Amerikaanse visionair en civiele technicus genaamd John Elfreth Watkins Jr. in een artikel een aantal voorspellingen over hoe de wereld er uit zou zien in het jaar 2000. Het artikel, dat gepubliceerd werd in het vrouwenblad Ladies’ Home Journal, begon met de woorden “These prophecies will seem strange, almost impossible…”. Toch zouden Amerika’s knapste koppen zich over deze topics hebben gebogen. Niet alle 28 voorspellingen kwamen uit, maar een aanzienlijk aantal wel. Hier tien voorspellingen die uitkwamen.

 1. De Amerikaanse bevolkingsgroei neemt af

Solser en Hesse, een korte Nederlandse film uit 1900. Bron: Wikipedia.

Als de Amerikaanse bevolking met hetzelfde tempo door was blijven groeien als dat het deed tussen 1800 en 1900, waren er nu meer dan 1 miljard Amerikanen geweest. Watkins zag in dat dit niet zou gaan gebeuren en voorspelde dat er in 2000 tussen de 350 en de 500 miljoen Amerikanen zouden zijn. Hiermee zat hij wel wat aan de hoge kant: sinds 1900 is de bevolking slechts met 360% gegroeid tot rond de 280 miljoen in het jaar 2000.

2. Langere Amerikanen

“Americans will be taller by from one to two inches.” Deze voorspelling van Watkins klopt behoorlijk precies. De gemiddelde Amerikaanse man in 1900 was rond de 66-67 inch (1.68-1.70m) lang en in 2000 was het gemiddelde 69 inch (1.75m).

3. Kant-en-klaar maaltijden

“Ready-cooked meals will be bought from establishment similar to our bakeries of today.” Watkins had hiermee een soort Tafeltje-dek-je in gedachten, waarbij maaltijden warm worden aangeleverd en de gebruikte borden weer terug worden geleverd. Hoewel vandaag de dag vooral ouderen en gehandicapten hier gebruik van maken, staan de schappen in de winkels wel vol met kant-en-klare maaltijden die direct in de magnetron opgewarmd kunnen worden.

4. Digitale fotografie

“Photographs will be telegraphed from any distance. If there be a battle in China a hundred years hence, snapshots of its most striking events will be published in the newspapers an hour later…. photographs will reproduce all of nature’s colours.” Deze voorspelling getuigd van het enorme inzicht dat Watkins had. Rond 1900 duurde het een week voordat een een foto van een gebeurtenis in China in de Westerse kranten werd gepubliceerd. Fotografie zelf werd als een wonder gezien, laat staan fotografie in kleur. Dat deze dan ook nog in een uur over de wereld gestuurd konden worden, was mijlenver voor op wat Watkins’ tijdgenoten durfden te voorspellen.

5. Hogesnelheidstreinen

“Trains will run two miles a minute normally. Express trains one hundred and fifty miles per hour.” Op 3 april 2007 vestigde de Frans TGV een nieuw snelheidsrecord: omgerekend zo’n 355 mph. De gemiddelde snelheid van hogesnelheidstreinen ligt rond de 190 mph. Watkins had dus gelijk dat treinen een stuk sneller zouden gaan rijden.

6. Oorlogswapens

“Huge forts on wheels will dash across open spaces at the speed of express trains of today.” Op primitieve wijze beschrijft Watkins de tanks, vliegtuigen, raketten en spionage satellieten die vandaag de dag worden ingezet tijdens oorlogen.

7. Televisie

“Man will see around the world. Persons and things of all kinds will be brought within focus of cameras connected electrically with screens at opposite ends of circuits, thousands of miles at a span.” Hoewel we afgelopen jaar het 60-jarige bestaan van televisie in Nederland hebben gevierd, voorspelde Watkins 110 jaar eerder al dat camera’s en schermen via elektronische circuits aan elkaar verbonden zouden worden om beelden wereldwijd uit te wisselen.

8. Mobiele telefonie

“Wireless telephone and telegraph circuits will span the world. A husband in the middle of the Atlantic will be able to converse with his wife sitting in her boudoir in Chicago. We will be able to telephone to China quite as readily as we now talk from New York to Brooklyn.” Rond 1900 waren internationale telefoongesprekken onmogelijk. Het duurde nog 15 jaar voordat het eerste telefoongesprek van de ene kust naar de andere in Amerika plaats vond. Het idee dat dit ook nog is draadloos zou kunnen is waarlijk visionair.

Palm House, Kew Gardens. Bron: Wikipedia.

9.Broeikas groenten

“Winter will be turned into summer and night into day by the farmer. (…)Vegetables will be bathed in powerful electric light, serving, like sunlight, to hasten their growth. Electric currents applied to the soil will make valuable plants to grow larger and faster, and will kill troublesome weeds.” Hoewel rond 1900 er wel al voorlopers van kassen bestonden, was er van het gebruik van elektriciteit om het licht om de temperatuur te beïnvloeden nog geen sprake. Vandaag de dag heeft het weer inderdaad veel minder invloed op de opbrengst van kassen dan rond 1900.

10. Groter fruit

“Strawberries as large as apples will be eaten by our great-great-grandchildren.” Hoewel Watkins niet helemaal gelijk had wat betreft de aardbeien, zijn de afgelopen eeuw vele grotere fruitsoorten ontwikkeld.

 

Niet alle voorspellingen die Watkins deed kwamen uit. Hier een viertal voorspellingen waarmee hij er toch naast zat.

1. C, X en Q zijn niet langer meer onderdeel van van het alfabet

“There will be no C, X or Q in our everyday alphabet. They will be abandoned because unnecessary.” Wordfeud gebruikers ten spijt, zijn sommige zeldzame letters (nog) niet uitgestorven.

2. Geen vliegen en muggen meer

“Mosquitoes, house-flies and roaches will have been exterminated.” Hoewel we hier graag hadden gezien dat Watkins gelijk had, is niet minder waar. Verschillende soorten vliegen en muggen verspreiden zich nog over de wereld.

3. Geen auto’s meer in grote steden

“All hurry traffic will be below or above ground when brought within city limits.” Zowel en Amerika als in de rest van de wereld is dit (nog) niet het geval. Wel worden in steeds meer grote steden de auto’s uit het centrum gemeden, en wordt er in groeiende mate gebruik gemaakt van ondergrondse metro’s en verhoogde rijbanen.

4. Iedereen loopt 10 mijl per dag

“All cities will have public gymnasiums. A man or woman unable to walk ten miles at a strech will be regarded as a weakling.” Er zijn inderdaad steeds meer sportscholen, maar lang niet iedereen gaat hier naartoe. In 2008 had meer dan de helft van de volwassen bevolking in de Europese Unie overgewicht, een gevolg van overvoeding en te weinig bewegen.

Bron: BBC News Magazine
Zie het originele artikel uit 1900: Buzzfeed.com