handel

Saoedi-Arabië is niet de meest prettige plek voor ondernemende vrouwen. Bron: BBC

Wat telt zwaarder: principes of handelsbelangen?

Een van de grotere handelspartners van Nederland is het theocratische woestijnkoninkrijk Saoedi-Arabië, dat wordt beheerst door aanhangers van het salafisme, een uitermate strenge variant van de islam. De missionaire activiteiten van enig PVV-lid Geert Wilders zijn daar, naar verluidt, niet in echt goede aarde gevallen en een handelsboycot dreigt. Wat moet leidend zijn: de koopman of de dominee?

Handelen met de vijand
Nederlanders kennen al een lange traditie van handelen met vijandige landen. Al tijdens de Tachtigjarige Oorlog, waarin de noordelijke Nederlanden zich ontworstelden uit de greep van het Spaanse vorstenhuis, handelden Nederlandse kooplieden met de Spanjaarden en verkochten zelfs munitie, waarmee het Staatse leger beschoten werd. Pecunia non olet, geld stinkt niet, was en is de lijfspreuk van de Nederlandse koopliedenklasse. De tegenwoordige tijd is geen uitzondering. Ook als  het om ingrediënten voor gifgas gaat of bloeddiamanten, Nederlanders zijn nooit vies van een  handeltje. Dat geldt overigens ook voor voor onze buren: Engelsen leverden martelapparatuur, Duitsers ultracentrifuges en gifgas. Ook Belgen verkopen handvuurwapens aan dubieuze landen.

Saoedi-Arabië is niet de meest prettige plek voor ondernemende vrouwen. Bron: BBC
Saoedi-Arabië is niet de meest prettige plek voor ondernemende vrouwen. Bron: BBC

Wat is meer waard: principes of winst?
Vanuit een niet-moreel standpunt lijkt deze vraag op het eerste gezicht eenvoudig te beantwoorden. Principes zijn niet tastbaar, harde knaken wel. Het is dus economisch zinvol om ondanks de morele bezwaren die we tegen een regime als dat in Saoedi-Arabie hebben, er toch mee te handelen. Maar klopt dat wel?

Waarde is informatie?
Alles om ons heen bestaat uit atomen. Atomen zijn, sporadische kernreacties daargelaten, onvernietigbaar. Koolstofatomen die ooit deel uitmaakten van een rondschuifelende reuzenspin uit het Carboon, zitten nu in een brok steenkool in een kolencentrale en vormen volgens jaar wellicht onderdeel van een design spijkerbroek uit Egyptische katoen. Het koolstofaandeel in kooldioxide, een afvalgas, het brok steenkool en een loepzuivere diamant bestaan uit exact dezelfde atomen. Het enige verschil is hoe deze atomen onderling zijn gerangschikt, m.a.w. de informatie.

Informatie en vrije geest
Wat waarde geeft is dus deze informatie. Informatie komt echter niet uit de lucht vallen. Deze is het product van onze menselijke geest. Dit maakt ook meteen onze hersenen het kostbaarste op aarde: a mind is a terrible thing to waste. Kortom: een optimaal werkende menselijke geest, goed op de hoogte van de natuurwetten, is dus meer dan goud waard. Toch kan  onze geest op zichzelf weinig, zoals duizenden jaren meditatie door wijsgeren in het straatarme India bewijst. Wat is dan de missing link in de creatie van waarde? Waarom kunnen sommige groepen samenwerkende mensen veel waarde creëren, en anderen helemaal niet?

Greep op de wereld om ons heen
Onze handen zijn volgens sommige evolutionair paleontologen misschien nog wel belangrijker dan onze hersenen. Dieren die over meer hersenmassa beschikken dan de mens, zoals olifanten en walvisachtigen, ontbreekt het aan handen, waardoor ze veroordeeld zijn tot een techniekloos bestaan. Twee miljoen jaar geleden waren onze handen slechts in staat tot het fabriceren van lompe gereedschappen. Precisiewerk werd pas mogelijk toen in de laatste twee miljoen jaar onze handen van structuur veranderden, waardoor we gereedschappen konden vasthouden. Alleen omdat we in staat zijn atomen te manipuleren, kunnen we onze omgeving veranderen. De menselijke hersenen zijn in staat gereedschappen als een deel van het lichaam te zien, waardoor we geavanceerde dingen kunnen maken. Omdat machines kunnen worden gebruikt om nog betere machines te maken, ontstond hierdoor een virtueuze cirkel. Geest, handen en machines vormden een goed op elkaar aansluitend en steeds verder evoluerend geheel.

Ziel verkopen aan de duivel
Saoedi-Arabië is, als je een vrijheidslievend mens bent, geen prettig land, zelfs niet naar de maatstaven van de gemiddelde islamiet. Ongeveer de helft van de bevolking, de vrouwen, wordt wettelijk achtergesteld bij mannen. Zo geldt hun getuigenis minder dan die van een man en is het ze verboden zich zonder mannelijk familielid buiten de deur te begeven. Autorijden is vanzelfsprekend helemaal uit den boze. Wie kritiek levert, of een van de vele islamitische leefregels overtreedt, staat geseling, gevangenisstraf of executie te wachten. De inwoners van de heersende bevolkingsgroep in Saoedi-Arabië, afstammelingen van Shammar- en andere bedoeïnen, houden niet van werken met de handen. Dat vinden ze meer iets voor slaven, een echte Arabier commandeert of vecht. Geen wonder dus dat het erg moeilijk is om technisch personeel te vinden voor in fabrieken en olieinstallaties, en bedrijven uit bijvoorbeeld Nederland hier goede zaken kunnen doen, bijvoorbeeld door hand- en spandiensten te verlenen bij de oliewinning, de voornaamste inkomstenbron voor het regime.

Dit echter tegen een prijs. De islamitische leefregels zijn allesoverheersend in Saoedi-Arabië (behalve in de compounds, luxueuze getto’s voor buitenlanders) en het Saoedische regime doet er ook alles aan om de salafistische islam wereldwijd te verspreiden. En beledigingen van de islam in de kiem te smoren. Het  gevolg is dat de geest van werknemers bij bedrijven die zaken doen met de sjeiks  wordt ingeperkt, gevolgd door de leiders. De angst te kwetsen verlamt langzamerhand de creativiteit.

Wankelende oliereus
Het is een publiek geheim dat het grootste olieveld van Saoedi-Arabië, Ghawar, snel aan het leegraken is. Er wordt steeds meer zeewater naar beneden gepompt om de productie in het verouderende veld op peil te kunnen houden. Meer dan vijftig jaar heeft deze oliemonarchie de werel;d ion een ijzeren greep kunnen houden. Nu voor het eerst is er een mogelijkheid om te ontsnappen aan deze dodelijke wurggreep. Nu is het mogelijk de lange middelvinger te geven aan de monarchen van het woestijnkoninkrijk en zo ook dit deel van de mensheid te laten evolueren.

Hoe Aristoteles 2300 jaar geleden al problemen voorzag bij handel met geld

In de vroege middeleeuwen kwam een handelaar die rente durfde te vragen zonder meer in de hel terecht. Deze opvattingen stamde af van de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 voor Christus) die als velen wordt gezien als ontdekker van de economie.

Volgens Aristoteles streven mensen in eerste plaats naar een goed en deugdzaam leven. De inrichting van een staat moet daarom zo zijn, dat het mensen in staat stelt dit hoogste doel te kunnen verwezenlijken. Om überhaupt te kunnen leven zijn een aantal materiële middelen noodzakelijk, welke door middel van verschillende levenswijzen door een persoon kunnen worden verworven. Één van deze levenswijzen noemt Aristoteles de chremastike, het verdienen van geld; de manier van bezitsverwerving via ruil en handel.

De levensvorm van de chremastike wordt alleen noodgedwongen gekozen, rijkdom is duidelijk niet het goede wat we zoeken: het is een gebruiksgoed, een middel tot iets anders. (Ethica 1096 a8)

Omdat niet iedereen alle middelen direct voor zichzelf kan verwerven, is de ruilhandel volgens Aristoteles een natuurlijk proces. Het levert een evenwicht in een samenleving. Uit deze ruilhandel ontstaat de chremastike, waarbij het geld aanvankelijk slechts als een simpel ruilmiddel tussen twee producten dient. Dit stadium werd jaren later door Karl Marx als volgt uitgedrukt in een schema: W -> G -> W. Duidelijk is te zien dat het geld (G) als middel wordt gebruikt om twee waren (W) met elkaar te ruilen. Tot zover geen probleem, maar:

[…] al spoedig werd het een systematische techniek, toen de mensen meer ervaren werden in het ontdekken van plaatsen en tijden voor het maken van grote winsten uit transacties. (Politica 1257 b5)

Dit kunnen we als volgt in een schema noteren: G1 -> W -> G2, waarbij een handelaar puur het doel heeft om van een bepaalde hoeveelheid geld (G1) naar een grotere hoeveelheid geld (G2) te komen. Via wat voor waar hij dit doet is daarbij niet van belang; het idee achter het oorspronkelijke schema is hiermee op de achtergrond geraakt. Omdat iemand de gebruikerswaarde van een waar niet niet kan opsparen maar geld wel, ‘is er geen grens aan de hoeveelheid rijkdom die men langs deze weg van bezitsverwerving kan verkrijgen’ (1257 b25).
Aristoteles keurt deze omkering van het schema af. Het middel om het doel van het goede leven te bereiken, verwordt zelf het hoogste doel. Een nog grotere afkeer heeft Aristoteles tegen het idee van rente.

Deze afkeer [tegen rente] is volledig gerechtvaardigd, omdat de winst uit het lopende betaalmiddel zelf ontstaat, niet als een product van dat waarvoor het betaalmiddel bedoeld was. De valuta is bedoeld als een wisselmiddel, terwijl de rente een toename van het geld zelf betekent. […] Van alle typen van zakendoen is dit daarom de manier die het meest tegen de natuur in is. (Politica 1258 b1-b9).

In schema-vorm zou dit er als volgt uit zien: G1 -> G2. Er komt geen waar meer aan te pas. Hoewel Aristoteles tot bijna twee millennia na zijn dood nog de manier van denken omtrent geld heeft beïnvloed, hebben zijn opvattingen vandaag de dag de tijdsgeest grotendeels verlaten. Voor vele mensen is geld inderdaad een doel op zich geworden, en zijn zij vergeten dat het ware hoogste doel het nastreven van een goed en deugdzaam leven is.

Bron: De utopie van de vrije markt, Hans Achterhuis (Rotterdam, 2010). Pp. 155-159.