Ethiek – het vraagstuk van de pizzakoerier

Onderstaand vraagstuk is opgesteld aan de hand van de colleges Wijsgerige Ethiek aan de Universiteit Utrecht. Stel je de volgende situatie voor:

Er wordt een bestelling voor een aantal pizza’s gedaan vanuit het ziekenhuis  en een koerier komt deze afleveren. Op het moment dat de koerier het ziekenhuis binnenstapt, liggen er vier invloedrijke en ‘belangrijke’ mensen op sterven.  De ene heeft een donorhart nodig, de volgende een donor lever, daarna iemand een donorlong en de laatste donornieren. De bloedgroep, de leeftijd en het LHA-type van de pizzakoerier blijken perfect overeen te komen met de vier mannen zodat hij in zijn eentje deze vier mannen zou kunnen redden. Gevolg is wel dat hij het zelf niet zou overleven. Vier mensen gered, slechts eentje overleden. Zou dit moeten gebeuren?

Ik vroeg de lezers van Visionair.nl om hun standpunt en een onderbouwing (zie hieronder bij ‘Reacties’). Uiteraard was vrijwel iedereen van mening dat de pizzakoerier niet zonder meer opgeofferd mag worden, maar interessant was de diversiteit aan redenen waarom dit niet zou mogen. Dit laat ook weer eens zien waarom ethische vraagstukken zo complex zijn; er zijn altijd enorm veel factoren die mee spelen.

Het utilisme of utilitarisme is een consequentialistische opvatting; er wordt alleen naar de gevolgen van een handeling gekeken. Het utilisme streeft er naar zoveel mogelijk mensen zo gelukkig mogelijk te maken. Met andere woorden: iedere actor moet zo handelen dat zijn handeling een zo groot mogelijk publiek zo gelukkig mogelijk maakt. Daar ethiek een antwoord wil geven op de vraag: “hoe moet ik handelen”, geeft het utilisme dus een vrij duidelijk antwoord. Helaas is deze opvatting wat naïef, zoals de beschreven situatie aan het begin van dit stuk toont.

  • Sommige van de lezers vroegen zich af wanneer iemand ‘belangrijker’ is dan iemand anders. Men zou zeggen dat iedereen gelijk is en gelijke kansen moet hebben.  Toch is het volgens mij in Nederland zo dat de koningin voorrang krijgt op een wachtlijst (dit weet ik overigens niet zeker). Bovendien als je met een diverse groep mensen moet beslissen dat één van de groep zich moet opofferen t.b.v. de rest, dan gaan er vaak toch externe factoren zoals leeftijd mee spelen. Vaak hebben jonge mensen ‘voorrang’ op oude mensen, hetzelfde geldt voor gezondheid of nageslacht. De vraag is natuurlijk of maatschappelijke status / aanzien ook mee zou moeten spelen.
  • Anderen probeerden de ethische problemen te omzeilen door een beroep te doen op de techniek. Erg slim, maar in veel gevallen worden de ethische vragen verlegd naar een ander gebied. Zou één van de vier personen wel opgeofferd mogen worden t.b.v. de andere drie? En hoe bepaal je dan welke van de vier opgeofferd moet worden? En wat betreft de relatie tussen mens en techniek, daar hebben we eerder al over geschreven.
  • Een derde groep richtte zich met name op het extreem doortrekken van de gevolgen. Iemand noemde (elders) dat dit zou leiden tot Mengele-praktijken. Mijn eigen onderbouwing ligt ook in deze hoek, maar is toch weer net iets anders.

Ik kan mij het meest vinden in de antwoorden van Netty en Sophie. Als we dit toelaten, zal er de volgende keer geen koerier meer zijn die een bestelling bij het ziekenhuis wil afleveren. Dat blijft natuurlijk niet bij de koeriers; steeds minder mensen zullen naar het ziekenhuis durven uit angst opgeofferd te worden ten behoeve van een potentiële meerderheid. Dit zorgt er voor dat een ziekenhuis totaal zijn betekenis verliest, en men dus nergens meer naar toe kan met ernstige ziektes. Ziekenhuizen zijn essentiële instituten voor een gezond functionerende maatschappij (pun intented). Zouden ziekenhuizen hun functie verliezen, dan zal waarschijnlijk een maatschappij ook haar bestaan verliezen.

Om dit vraagstuk vanuit de wijsgerige ethiek te benaderen, haal ik graag de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) er bij. In zijn ‘Fundering voor de metafysica van de zeden’ komt hij tot het Categorisch Imperatief (CI). Deze CI geeft antwoord op de vraag: “hoe moet ik handelen?”, en luidt als volgt [1]: Handel alleen volgens die maxime waardoor je tegelijkertijd kunt willen dat zij een algemene wet wordt. Pittige kost, maar in ons voorbeeld van de pizzakoerier komt het er op neer dat als we de koerier zouden opofferen, we ook zouden moeten willen dat dit een algemene wet wordt. En aangezien we hebben gezien dat als we dit algemeen zouden aannemen de maatschappij haar bestaan waarschijnlijk zou verliezen, is deze handeling simpelweg niet mogelijk. Kant zou als antwoord op dit vraagstuk dus simpelweg zeggen dat je dit niet kunt willen.

Een ander voorbeeld is de uitwerking waarom Kant het liegen zou afwijzen. Als liegen namelijk is toegestaan, zou iedereen dat mogen doen en bestaat er dus eigenlijk nooit meer een waarheid. Er bestaat dan geen vertrouwen meer, waardoor ook hier weer een onleefbare maatschappij het gevolg is. Om deze reden kun je het niet willen om te liegen, en moet je dat dus ook niet doen.

 

 
[1] Uit de vertaling van Thomas Mertens, Amsterdam: Boom (1997).