Wat de ene theorie beter maakt dan de andere

Binnen de wetenschapsfilosofie probeert men wat te zeggen over het hoe en waarom van de wetenschap en haar methodes. Zoals het filosofen betaamt, is er weinig consensus in het wetenschapsfilosofisch vakgebied. Bij deze een opvatting over wat we wel kunnen zeggen.

1. Dingen veranderen. Ik neem aan dat iedereen, realist of idealist, het daar mee eens is.
2. Dankzij de wetenschap krijgen veranderingen een bepaalde richting. Nieuwe bevindingen zorgen voor nieuwe apparatuur waarmee we nieuwe handelingen kunnen verrichten of oude handelingen op een nieuwe manier kunnen verrichten. Zo kunnen we dankzij verschillende vervoermiddelen binnen kortere tijd een langere afstand afleggen en op plaatsen komen die eerst ontoegankelijk waren.
3. Dit zorgt er onder andere voor dat we als mensen op een andere manier tegen dingen aankijken en anders in het leven staan. Ook mensen veranderen, tussen generaties evenals in één mensenleven.
Ik heb bewust gekozen voor het woord ‘veranderen’ omdat deze een vrij neutrale connotatie heeft. Of de verandering een (positieve) vooruitgang betreft is nog maar de vraag. Sterker nog, ik denk dat DAT de vraag is waar het in de wetenschapsfilosofie om draait.
Vele gelezen stukken draaien om de hoedanigheid (of status) van de werkelijkheid (of ontologie) en of uit die werkelijkheid door ons als mens met al haar tekortkomingen een waarheid geabstraheerd kan worden. Zie het volgende schema:

Werkelijkheid -?-> waarheid –> goed en fout –> positief en negatief

Afhankelijk van het antwoord op de vraag of er zoiets als ‘waarheid’ bestaat volgt of theorieën (of paradigma’s, zo je wilt) cumulatief zijn of niet en of wij dit kunnen meten/weten.
Een verdieping in de wetenschapsfilosofie heeft mij vooral veel onenigheid tussen verschillende filosofen over deze onderwerpen te berde gebracht. Het dichtst dat we bij ‘waar’ zijn gekomen vind ik in het tweede deel van de definitie van wetenschappelijk realisme van van Fraassen: “… acceptance of a scientific theory involves the belief that it is true” [1].
Het ‘geloof dat iets waar is’ is naar mijn idee het dichts bij een bevredigend antwoord tot nu toe. Naar aanleiding van de drie punten waar ik mee begon, zou ik verder willen gaan met deze notie van ‘waarheid’.
4. Om een verandering als positief of negatief te kunnen beschouwen, is er een notie van waarheid nodig om de verandering aan te meten. Deze waarheid vinden we, tot dusver, in ons geloof in die waarheid.
5. Ons geloof in een bepaalde waarheid kunnen we rechtvaardigen door bij onszelf te rade te gaan. Als er verschillende theorieën zijn die bepaalde fenomenen op een verschillende manier verklaren en verschillende voorspellingen doen, kiezen we doorgaans voor die theorie waarvan we de kans op een gelukkig leven het grootst achtten.
6. Uit het idee dat we nu ouder worden en gezonder kunnen blijven dan vroeger volgt het idee dat de wetenschap ons verder heeft gebracht in positieve zin.

Hieruit volgt dan dat een theorie die naar ons idee meer verklaard en op een preciezer manier, we daarom beter kunnen noemen dan een voorgaande theorie.

[1] Curd, M. & Cover, J.A. “Philosophy of Science: The Central Issues” (1998). Pagina 1066