werkelijkheid

Determinisme en de vrije wil

Sinds jaar en dag is er in de filosofie een debat omtrent wat we noemen “de vrije wil”. Mede dankzij Nietsche’s uitspraak dat alles slechts interpretatie is en zijn uitspraak dat God dood is, wint het determinisme sinds begin 20e eeuw steeds meer terrein. Ook vandaag de dag is de algemene opvatting dat “de wetenschap” uiteindelijk overal een antwoord op zal vinden en dat we dus gedetermineerd zijn. Hier mijn opvatting die, uiteraard, slechts een interpretatie is.

determinisme en de vrije wil
Determinisme zou het hebben van een vrije wil uitsluiten.

Omdat de wereld om ons heen en onze interactie met deze wereld te complex is voor onze hersenen om te bevatten, hebben onze hersenen zich in de loop der tijd zo ontwikkeld dat ze denken in betekenis. Hiermee zijn wij in staat betekenissen – die er op zichzelf niet zijn – toe te kennen aan fenomenen in de wereld, om zodoende toch iets met de complexiteit van de wereld te kunnen. Taal is hierbij een belangrijk instrument [a]. Helaas is ambiguïteit een veel voorkomend euvel in de taal; een semantische verwijzing komt zelden precies overeen met de ontologische werkelijkheid [b]. Dit kan ook niet anders, want mocht taal de werkelijkheid wel perfect dekken, dan zou het weer zo complex zijn dat de mens er niets mee is opgeschoten.

Een simpel voorbeeld van het interpreteren op verschillende niveaus wordt gegeven door Joel Anderson (1).

Stel je voor dat een deelnemer aan een schaaktoernooi zich opeens realiseert  dat het schaakspel één grote nepperij is, want “Pionnen bestaan niet – het is slechts hout!”. (2)

determinisme en de vrije wil
Determinisme stelt dat elke gebeurtenis causaal verbonden is met eerdere gebeurtenissen. Les Chatfield uit Brighton, EngelandFlickr

Deze deelnemer realiseert zich op dat moment niet dat we in een wereld van betekenisgeving leven en daarmee een soort nieuwe realiteit over de complexe werkelijkheid hebben gelegd [c]. In zijn artikel uit 1949 verwijt Gilbert Ryle Rene Descartes een categoriefout te hebben gemaakt. Daar Descartes beweert dat lichaam en geest verschillende eigenschappen hebben en dus iets wezenlijk anders moeten zijn (3), zegt Ryle dat het ene niet logisch uit het andere volgt (4). Het is alsof je alle spelers van een voetbalteam hebt ontmoet, maar je afvraagt waar het team nu is [d]. Eenzelfde fout maakt de deelnemer aan het schaaktoernooi; op een ander niveau kan dezelfde fysische substantie een andere betekenis hebben. Ze doen niet alsof het een pion is; het is een pion (5).

Een ander hieraan gelijkende fout is terug te vinden in de vraag hoe het toch kan dat we, ook al lijken we gedetermineerd, toch denken dat we vrij kunnen handelen en dus een vrije wil hebben. Harry Frankfurt stelt hierover dat we ondanks dat onze handelingen gedetermineerd zijn, we onze “wil” in overeenstemming kunnen brengen met deze handelingen (6). Vrijheid is sturing van je gedrag op basis van desires; dat wat je uiteindelijk doet, is dan een gevolg van je wil. Deze illusie van de vrije wil is in zekere zin emergent aan de structuur van de hersenen en de wereld van betekenissen. Ook al zouden we ons best doen aan deze illusie te ontkomen, is het nog onvermijdelijk. Of om een voorbeeld van Daniel Wegner aan te halen: ook al weet je dat je door een illusionist voor de gek gehouden gaat worden, alsnog laat je je voor de gek houden (illusion of the magic self)(7).

De opvatting van de verschillende niveaus van betekenis  vertoont gelijkenissen met het “perspectief dualisme” van Jürgen Habermas. Habermas stelt dat je nog steeds moreel verantwoordelijk gehouden kunt worden voor je handelen (2e persoonsperspectief), ondanks dat je vanuit de werkelijkheid an sich geen vrije wil kan abstraheren (3e persoonsperspectief) (8). Het is dus niet mogelijk om je bij het handelen te beroepen op het deterministisch perspectief, omdat vanuit de realiteit van betekenissen – welke in deze context ook als “de samenleving” gelezen kan worden – je wel verantwoordelijk wordt gehouden voor je handelen.

Stel dat je je na het lezen van dit artikel kan vinden in de stelling en onderbouwing en je gelooft in de visie op de wereld in de vorm van betekenisgeving, dan nog is de kans klein dat je naar aanleiding van dit artikel daadwerkelijk anders zult handelen in het dagelijks leven. Zoals gezegd is dit ook niet anders: de huidige realiteit van betekenissen en de druk(te) die dit vanuit de samenleving op ons neer legt is nog steeds te complex voor ons om ons niet voor de gek te laten houden en van perspectief te wisselen. Het is niet anders: zo zitten onze hersenen nou eenmaal niet in elkaar.

Notes:

[a] Betekenissen hebben pas zin vanuit een 2e persoonsperspectief, dus bij interactie tussen mensen. Zoals Wittgenstein (9) en Malcolm (10) al aangeven heeft het weinig zin om deze betekenissen binnen een “privetaal” te houden.

[b] Ik heb geen bron die dit letterlijk zo beweerd, maar ik denk dat ik het (als ik meer tijd had) zou kunnen afleiden uit hoofdstuk 2 en 3 van Semantics (11).

[c] Ik gebruik “werkelijkheid” om daarmee de ontologische, complexe werkelijkheid onafhankelijk van de mens aan te duidelijk. Ik gebruik “realiteit” om de wereld zoals die door de mens in taal (en betekenis) wordt omschreven.

[d] Voorbeeld overgenomen uit een college van Dr. Annemarie Kalis.

Bronnen:

  1. Anderson, J. (2011). Vrijheid door betrokkenheid: Strawson en Habermans tegen vrije-wil-scepticisme. Hoezo vrije wil?, pp. 232-251.
  2. Ibid., p.244.
  3. Ruler, H. van (1999). Over de natuur van de menselijke geest; dat deze beter te kennen is dan het lichaam. Uitgelezen Descartes, pp. 237-244
  4. Ryle, G. (2002). Descartes’ myth. The Concept of Mind. The University of Chicago Press, Chicago, pp. 11-24.
  5. Zie bron 1, p. 244.
  6. Frankfurt, H.G. (1971). Freedom of the Will and the Concept of a Person. Journal of Philosophy 68, pp. 5-20.
  7. Wegner, D.M. (2008). Self is magic. Are we free? Psychology and free will, pp. 226-247.
  8. Habermas, J. (2004). Freedom and Determinism. Pp. 1-11.
  9. Wittgenstein, L. (2006). Filosofische onderzoekingen. Vertaling Derksen, M. en Terwee S., pp. 109-1 27.
  10. Malcolm, N. (1958). Knowledge of other minds. The Journal of Philosophy, LV No. 23, pp. 969-978.
  11. Saeed, J.I. (2009). Semantics (3rd edition). Pp. 23-80.

Wat de ene theorie beter maakt dan de andere

Binnen de wetenschapsfilosofie probeert men wat te zeggen over het hoe en waarom van de wetenschap en haar methodes. Zoals het filosofen betaamt, is er weinig consensus in het wetenschapsfilosofisch vakgebied. Bij deze een opvatting over wat we wel kunnen zeggen.

1. Dingen veranderen. Ik neem aan dat iedereen, realist of idealist, het daar mee eens is.
2. Dankzij de wetenschap krijgen veranderingen een bepaalde richting. Nieuwe bevindingen zorgen voor nieuwe apparatuur waarmee we nieuwe handelingen kunnen verrichten of oude handelingen op een nieuwe manier kunnen verrichten. Zo kunnen we dankzij verschillende vervoermiddelen binnen kortere tijd een langere afstand afleggen en op plaatsen komen die eerst ontoegankelijk waren.
3. Dit zorgt er onder andere voor dat we als mensen op een andere manier tegen dingen aankijken en anders in het leven staan. Ook mensen veranderen, tussen generaties evenals in één mensenleven.
Ik heb bewust gekozen voor het woord ‘veranderen’ omdat deze een vrij neutrale connotatie heeft. Of de verandering een (positieve) vooruitgang betreft is nog maar de vraag. Sterker nog, ik denk dat DAT de vraag is waar het in de wetenschapsfilosofie om draait.
Vele gelezen stukken draaien om de hoedanigheid (of status) van de werkelijkheid (of ontologie) en of uit die werkelijkheid door ons als mens met al haar tekortkomingen een waarheid geabstraheerd kan worden. Zie het volgende schema:

Werkelijkheid -?-> waarheid –> goed en fout –> positief en negatief

Afhankelijk van het antwoord op de vraag of er zoiets als ‘waarheid’ bestaat volgt of theorieën (of paradigma’s, zo je wilt) cumulatief zijn of niet en of wij dit kunnen meten/weten.
Een verdieping in de wetenschapsfilosofie heeft mij vooral veel onenigheid tussen verschillende filosofen over deze onderwerpen te berde gebracht. Het dichtst dat we bij ‘waar’ zijn gekomen vind ik in het tweede deel van de definitie van wetenschappelijk realisme van van Fraassen: “… acceptance of a scientific theory involves the belief that it is true” [1].
Het ‘geloof dat iets waar is’ is naar mijn idee het dichts bij een bevredigend antwoord tot nu toe. Naar aanleiding van de drie punten waar ik mee begon, zou ik verder willen gaan met deze notie van ‘waarheid’.
4. Om een verandering als positief of negatief te kunnen beschouwen, is er een notie van waarheid nodig om de verandering aan te meten. Deze waarheid vinden we, tot dusver, in ons geloof in die waarheid.
5. Ons geloof in een bepaalde waarheid kunnen we rechtvaardigen door bij onszelf te rade te gaan. Als er verschillende theorieën zijn die bepaalde fenomenen op een verschillende manier verklaren en verschillende voorspellingen doen, kiezen we doorgaans voor die theorie waarvan we de kans op een gelukkig leven het grootst achtten.
6. Uit het idee dat we nu ouder worden en gezonder kunnen blijven dan vroeger volgt het idee dat de wetenschap ons verder heeft gebracht in positieve zin.

Hieruit volgt dan dat een theorie die naar ons idee meer verklaard en op een preciezer manier, we daarom beter kunnen noemen dan een voorgaande theorie.

[1] Curd, M. & Cover, J.A. “Philosophy of Science: The Central Issues” (1998). Pagina 1066