taalwetenschap

De taalwetenschap als autonome discipline?

Taalwetenschappers nemen zichzelf nogal serieus. En waarom ook niet? Al eeuwenlang zijn mensen geïnteresseerd in de mysteries rondom het fenomeen taal. Uit het feit dat boekjes als ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ van Paulien Cornelisse zo goed verkopen blijkt wel dat er bij het grote publiek veel belangstelling is voor taalweetjes. Maar wat is de rol van de taalwetenschap als wetenschappelijke discipline?

Iedere discipline kent zijn ‘helden’. De grootste held voor de hedendaagse taalwetenschap is zonder twijfel Noam Chomsky, die voor grote omslagen binnen de discipline heeft gezorgd. Wat Einstein is voor de natuurkunde, is Chomsky voor de taalwetenschap. Een van zijn theorieën stelt dat kinderen alleen taal kunnen leren als zij al bij de geboorte over een universeel ‘taalsysteem’ beschikken. Dit taalsysteem ontwikkelt zich onder invloed van verschillende soorten talige input uiteindelijk tot het zogenaamde ‘steady state’ systeem waar volwassenen over beschikken. Deze systemen zijn, aldus Chomsky, letterlijk in de genen dan wel in de structuur van de hersenen te vinden.

Bron: Wikimedia Commons

Een taalwetenschapper die zichzelf series neemt dient zich met name bezig te houden met het zoeken naar zogenaamde ‘regels’ die in taalsystemen voor zouden kunnen komen. Tenminste, zo luidt het advies van Chomsky. Aan de hand van de zin “Colorless green ideas sleep furiously” (kleurloze groene ideeën slapen woedend) laat hij zien dat, ondanks dat de zin geen zinnige betekenis heeft, het wel degelijk de grammaticale regels van het Engels correct volgt. Dergelijke regels zijn onafhankelijk van de inhoud of betekenis van de zin te vinden. Waar taalwetenschappers zich verre van dienen te houden is onderzoek naar het gebruik van taal, omdat taalgebruik veelvuldig wordt belemmerd door externe factoren (bijvoorbeeld door een schaars geklede voorbijganger die de aandacht trekt). Er is simpelweg niks zinnigs over ‘taal in het gebruik’ te zeggen – dat moeten we dus maar aan cabaretières als Cornelisse overlaten.

Ludwig Wittgenstein, volgens velen de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw, zou Chomsky hierin wel gelijk geven. Deze grote held van de filosofie vindt dat ook filosofen niet moeten proberen iets wetenschappelijks te zeggen over taal in het gebruik. Maar in tegenstelling tot Chomsky’s heilige overtuiging dat taalwetenschappers moeten zoeken naar regels, wijst Wittgenstein ook dit idee naar de mand. Wat een zin betekent is namelijk afhankelijk van de context; als een scheidsrechter tijdens een tenniswedstrijd “het is uit!” roept, betekent dit waarschijnlijk iets heel anders dan wanneer je partner dit roept. Ondanks dat een filosoof geen wetenschappelijke uitspraken over het gebruik van taal moet doen, ziet Wittgenstein dit als het belangrijkste element van taal. Taal krijgt haar betekenis tijdens het gebruik, en wat zou het nut van taal zijn als het geen betekenis heeft?

Deze nadruk op de betekenis van taal mag dan voor de filosofie van groot belang zijn, Chomsky gaat er niet in mee. Het liefst zou hij de tak binnen de taalwetenschap die zich met betekenis bezig houdt – de semantiek – per direct opheffen. En daar stopt het niet. Want omdat Chomsky ervan overtuigd is dat de regels van het taalsysteem gevonden kunnen worden in de structuur van de hersenen, ziet hij de taalwetenschap het liefst veranderen in een empirische wetenschap zoals de natuurkunde. Dit zijn nogal heftige opvattingen, zeker voor een taalwetenschapper die zichzelf nog steeds serieus probeert te nemen. Want wat blijft er voor hem nog over als hij niet meer het gebruik van taal mag onderzoeken, maar alleen nog empirisch onderzoek naar hersenstructuren mag doen? Bovendien: is dit laatste niet de taak van neurobiologen? Kortom: de opvattingen van Chomsky, de grote held van de taalwetenschappen, lijken het einde van taalwetenschap als autonome discipline in te leiden.

Dit kan toch niet alles zijn! Hoe kan een wetenschappelijke discipline die gericht is op taal, zich niet bezig houden met wat het doel van taal – elkaar begrijpen via betekenisvolle zinnen – is? Dit is absurd. Je zou toch zeggen dat zinnen als “Colorless green ideas sleep furiously” eerder bestemd zijn voor Cornelisse dan voor de serieuze taalwetenschapper. Daarnaast loopt de vergelijking van taalwetenschap met natuurkunde ook krom. De regels van een taal zijn beduidend anders dan de wetten van de natuur. Je kunt niet besluiten de wetten van de natuur te negeren, maar je kunt wel besluiten je niet aan de regels van een taal te houden. Anders geformuleerd: regels vertellen wat er kan gebeuren, niet wat er daadwerkelijk gebeurt. Zo voorspellen de regels van schaken niet welke zetten de spelers zullen doen.

De relatie tussen deze regels die ergens in de hersenstructuur moeten liggen en het uiteindelijke gebruik van taal, is zelfs voor Chomsky een ‘mysterie’ (dit is zijn eigen woordkeus!). Maar om taalwetenschap te vergelijken met natuurkunde of zelfs te reduceren tot andere disciplines, zullen dit soort ‘mysteries’ eerst opgelost moeten worden. Tot die tijd zal de taalwetenschap gewoon een autonome discipline blijven, en kan de taalwetenschapper gelukkig weer rustig gaan slapen.

 

Bron: dit is een vereenvoudigde en verkorte versie van mijn bachelorthesis ‘Competence, performance en regels‘ die ik heb geschreven voor de afronding van mijn bachelor filosofie aan de Universiteit Utrecht. Het gehele document kun je hier vinden.

De onmogelijkheid van het geven van een heldere definitie

In de dagelijkse omgang met elkaar gebruiken wij woorden om ons talig uit te drukken. Deze woorden hebben in meer of mindere mate een verband met dingen in de werkelijkheid, en meestal ontstaat er in de communicatie geen verwarring over wat er bedoelt wordt. Mocht er toch verwarring ontstaan, dan zou het geen probleem moeten zijn om het één en ander te verduidelijken met een heldere definitie. Helaas blijkt dit in de praktijk vaak toch ernstig moeilijk, zo niet onmogelijk.


Circulariteit
Allereerst is er het taalkundige probleem van het circulair definiëren. Om een definitie te geven van een begrip, moet deze definitie zelf ook weer talig worden uit gedrukt. Met andere woorden: je gebruikt andere begrippen om begrippen te beschrijven. De woorden in een woordenboek zijn beschreven met andere woorden die ook in het woordenboek voorkomen. Er bestaat nergens een begin, en definities zijn in die zin altijd circulair.

In- en uitsluiting
Een tweede meer taalfilosofisch probleem, is het probleem van insluiten en uitsluiten. Neem nou het voorbeeld van een boom. Iedereen weet wat een boom is als we het er over hebben, en toch is het niet makkelijk (allicht onmogelijk?) om hier een passende definitie bij te geven. Het heeft een stam, het heeft bladeren, het is hoog, het zorgt voor zuurstof? Welke eigenschap je ook noemt, de definitie zal altijd dingen uitsluiten die wel binnen de definitie horen te vallen, en dingen insluiten die er juist niet in horen.
–    Het heeft een stam? Een werkwoord ook
–    Het heeft bladeren? Struiken ook
–    Het is hoog? Bonsaiboompjes niet
–    Het zorgt voor zuurstof? Planten ook
De Dikke VanDale (online) komt met de volgende definitie: “Houtachtig gewas met een zeer groot wortelgestel en een enkele, stevige, houtige en zich secundair verdikkende, overblijvende stam, die zich eerst op zekere hoogte boven de grond vertakt.” Je ziet hier een opsomming van een aantal eigenschappen die samen de definitie vormen van het woord.

Bron: XKCD.com

De essentie van een woord
We zijn met name in de filosofie geneigd te zoeken naar de essentie van dingen en zijn van mening dat deze ergens verborgen moet liggen – hierbij valt te denken aan de Ideeënleer van Plato, die van mening was dat de Idee (wat je vrij vertaald kan zien als de essentie) van een ding in een andere wereld gelegen is. Maar zoals Plato ook al zei, zijn dingen in onze wereld nooit perfect. Ludwig Wittgenstein, volgens velen de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw, merkt in de Philosophical Investigations (PI) in aforisme 116 op dat woorden nooit zo kunnen worden gebruikt dat ze helemaal in overeenstemming met hun essentie zijn. Hij beschrijft dit voorval fraai door te zeggen dat woorden geen ‘thuis’ hebben. Doordat we (zowel filosofen als mensen in het dagelijks leven) dit niet willen accepteren, blijven we dieper zoeken naar essentiële betekenis. We stellen onszelf vragen als ‘wat is rood?’ Dit soort vragen kunnen we makkelijk beantwoorden door te kijken naar hoe het begrip ‘rood’ in het dagelijks leven gebruikt wordt. Betekenis is volgens Wittgenstein te vinden in het gebruik van begrippen.

Wittgenstein noemt bij dit probleem het voorbeeld van de definitie van ‘spel’. Er is geen essentiële eigenschap te noemen van wat een spel is, maar er zijn meerdere eigenschappen te noemen die niet allemaal tegelijk hoeven te gelden. Zo kan het gooien van een bal tegen de muur ook een spel zijn, terwijl daar geen competitief element in zit. Wanneer iets een spel wordt genoemd, hangt dus af van de context. We zien dan ook bij de definitie van ‘boom’ in de Dikke VanDale nog een aantal voorbeelden waarin het gebruik van ‘boom’ wordt geïllustreerd.

Relatie met de werkelijkheid
Maar er zijn nóg meer problemen bij het geven van definities. Vaak is er bij het definiëren van een begrip geen direct verband of helemaal geen verband met dingen in de werkelijkheid. Stel dat je een potje schaak wilt spelen maar iemand heeft de koning gestolen. Moet je dan per se een vervanger vinden die er op lijkt en die ook van hout is? Welnee! Een euromunt doet ook prima dienst als koning, zolang je dit maar afspreekt met je tegenstander.
Het gaat bij taalgebruik dus met name om de afspraken die we, bewust dan wel onbewust, met elkaar hebben gemaakt. Stel dat je zegt: “deze euromunt geldt vanaf nu als koning”, dan zou het nergens op slaan als je tegenstander zou zeggen: “echt niet!” Jouw uitspraak was namelijk geen claim met een bepaalde waarheidswaarde (het kon niet waar of onwaar zijn), maar het was een afspraak die de definitie van het ding gaf.

We kunnen onmogelijk in de wereld om ons heen dingen aanwijzen die ‘bewijzen’ dat een woord een bepaalde betekenis heeft. We zitten gevangen in onze taal; er bestaat geen archimedisch punt van waaruit we met zekerheid kunnen oordelen over uitspraken.  Taal is arbitrair, dus is het onmogelijk een heldere definitie te geven.

 Bronnen:
Colleges ‘Voortgezette Taalfilosofie’ door dr. Menno Lievers (2011/2012 – Universiteit Utrecht)
College ‘De Microscoop en de Olifant’ door dr. Floris van den Berg (2011 – Universiteit utrecht)
Colleges ‘Psychologie van Taal’ door dr. Hannah de Mulder (2011 – Universiteit Utrecht)