De taalwetenschap als autonome discipline?

Taalwetenschappers nemen zichzelf nogal serieus. En waarom ook niet? Al eeuwenlang zijn mensen geïnteresseerd in de mysteries rondom het fenomeen taal. Uit het feit dat boekjes als ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ van Paulien Cornelisse zo goed verkopen blijkt wel dat er bij het grote publiek veel belangstelling is voor taalweetjes. Maar wat is de rol van de taalwetenschap als wetenschappelijke discipline?

Iedere discipline kent zijn ‘helden’. De grootste held voor de hedendaagse taalwetenschap is zonder twijfel Noam Chomsky, die voor grote omslagen binnen de discipline heeft gezorgd. Wat Einstein is voor de natuurkunde, is Chomsky voor de taalwetenschap. Een van zijn theorieën stelt dat kinderen alleen taal kunnen leren als zij al bij de geboorte over een universeel ‘taalsysteem’ beschikken. Dit taalsysteem ontwikkelt zich onder invloed van verschillende soorten talige input uiteindelijk tot het zogenaamde ‘steady state’ systeem waar volwassenen over beschikken. Deze systemen zijn, aldus Chomsky, letterlijk in de genen dan wel in de structuur van de hersenen te vinden.

Bron: Wikimedia Commons

Een taalwetenschapper die zichzelf series neemt dient zich met name bezig te houden met het zoeken naar zogenaamde ‘regels’ die in taalsystemen voor zouden kunnen komen. Tenminste, zo luidt het advies van Chomsky. Aan de hand van de zin “Colorless green ideas sleep furiously” (kleurloze groene ideeën slapen woedend) laat hij zien dat, ondanks dat de zin geen zinnige betekenis heeft, het wel degelijk de grammaticale regels van het Engels correct volgt. Dergelijke regels zijn onafhankelijk van de inhoud of betekenis van de zin te vinden. Waar taalwetenschappers zich verre van dienen te houden is onderzoek naar het gebruik van taal, omdat taalgebruik veelvuldig wordt belemmerd door externe factoren (bijvoorbeeld door een schaars geklede voorbijganger die de aandacht trekt). Er is simpelweg niks zinnigs over ‘taal in het gebruik’ te zeggen – dat moeten we dus maar aan cabaretières als Cornelisse overlaten.

Ludwig Wittgenstein, volgens velen de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw, zou Chomsky hierin wel gelijk geven. Deze grote held van de filosofie vindt dat ook filosofen niet moeten proberen iets wetenschappelijks te zeggen over taal in het gebruik. Maar in tegenstelling tot Chomsky’s heilige overtuiging dat taalwetenschappers moeten zoeken naar regels, wijst Wittgenstein ook dit idee naar de mand. Wat een zin betekent is namelijk afhankelijk van de context; als een scheidsrechter tijdens een tenniswedstrijd “het is uit!” roept, betekent dit waarschijnlijk iets heel anders dan wanneer je partner dit roept. Ondanks dat een filosoof geen wetenschappelijke uitspraken over het gebruik van taal moet doen, ziet Wittgenstein dit als het belangrijkste element van taal. Taal krijgt haar betekenis tijdens het gebruik, en wat zou het nut van taal zijn als het geen betekenis heeft?

Deze nadruk op de betekenis van taal mag dan voor de filosofie van groot belang zijn, Chomsky gaat er niet in mee. Het liefst zou hij de tak binnen de taalwetenschap die zich met betekenis bezig houdt – de semantiek – per direct opheffen. En daar stopt het niet. Want omdat Chomsky ervan overtuigd is dat de regels van het taalsysteem gevonden kunnen worden in de structuur van de hersenen, ziet hij de taalwetenschap het liefst veranderen in een empirische wetenschap zoals de natuurkunde. Dit zijn nogal heftige opvattingen, zeker voor een taalwetenschapper die zichzelf nog steeds serieus probeert te nemen. Want wat blijft er voor hem nog over als hij niet meer het gebruik van taal mag onderzoeken, maar alleen nog empirisch onderzoek naar hersenstructuren mag doen? Bovendien: is dit laatste niet de taak van neurobiologen? Kortom: de opvattingen van Chomsky, de grote held van de taalwetenschappen, lijken het einde van taalwetenschap als autonome discipline in te leiden.

Dit kan toch niet alles zijn! Hoe kan een wetenschappelijke discipline die gericht is op taal, zich niet bezig houden met wat het doel van taal – elkaar begrijpen via betekenisvolle zinnen – is? Dit is absurd. Je zou toch zeggen dat zinnen als “Colorless green ideas sleep furiously” eerder bestemd zijn voor Cornelisse dan voor de serieuze taalwetenschapper. Daarnaast loopt de vergelijking van taalwetenschap met natuurkunde ook krom. De regels van een taal zijn beduidend anders dan de wetten van de natuur. Je kunt niet besluiten de wetten van de natuur te negeren, maar je kunt wel besluiten je niet aan de regels van een taal te houden. Anders geformuleerd: regels vertellen wat er kan gebeuren, niet wat er daadwerkelijk gebeurt. Zo voorspellen de regels van schaken niet welke zetten de spelers zullen doen.

De relatie tussen deze regels die ergens in de hersenstructuur moeten liggen en het uiteindelijke gebruik van taal, is zelfs voor Chomsky een ‘mysterie’ (dit is zijn eigen woordkeus!). Maar om taalwetenschap te vergelijken met natuurkunde of zelfs te reduceren tot andere disciplines, zullen dit soort ‘mysteries’ eerst opgelost moeten worden. Tot die tijd zal de taalwetenschap gewoon een autonome discipline blijven, en kan de taalwetenschapper gelukkig weer rustig gaan slapen.

 

Bron: dit is een vereenvoudigde en verkorte versie van mijn bachelorthesis ‘Competence, performance en regels‘ die ik heb geschreven voor de afronding van mijn bachelor filosofie aan de Universiteit Utrecht. Het gehele document kun je hier vinden.

32 gedachten over “De taalwetenschap als autonome discipline?”

  1. Veel mensen met interesse in taal vinden het Esperanto daarom vaak ook interessant. Op  http://www.esperanto-jongeren.nl kun je hier meer informatie over vinden. Aangezien Esperanto door 1 persoon bedacht is, zeer regelmatig is en daardoor veel gemakkelijker te leren dan nationale talen terwijl je er wellicht meer in kunt zeggen door de legostructuur die het kent om woorden te vormen. 

    Het Esperanto is inmiddels 125 jaar oud en is iets van de 37ste taal op wikipedia en wordt inmiddels door een paar miljoen mensen over de hele wereld gesproken. Het is dus echt uitgegroeid naar een “echte taal”.

    Zelf sprak vooral het gemak en het overstijgen van nationaliteit mij zeer aan aan deze taal.  

    1. Esperanto is voor taalwetenschappers (met name bijvoorbeeld sociolinguisten) erg interessant. Wat betreft mijn scriptie: er zit verschil tussen ’taal’ en ‘een taal’. Zelf ben ik niet erg geïnteresseerd in een taal, maar in taal in het algemeen en alle fenomenen daar rondom. (Dat komt ook omdat ik op de middelbare school ben blijven zitten op Frans, Engels, Duits én Nederlands).

      Overigens zou ik Esperanto wel ooit nog is willen leren.

      1. Met een kwartiertje per dag kun je in een half jaar een heel eind komen. Op http://www.esperanto-jongeren.nl/?m=16 een overzicht van allemaal methodes hoe je de taal (vaak gratis) kunt leren. 

        En je kunt het eventueel als een inverstering zien want zodra je Esperanto spreekt heb je automatisch een wereldwijd reisnetwerk waar je gratis kunt overnachten. Op http://pasportaservo.danyuy.com/monda-mapo een overzicht van dit reisnetwerk. Zelf ben ik een groot fan en gebruik het meermalen per jaar meestal om Esperanto vrienden mee te bezoeken of om naar interantionale bijeenkomsten te gaan. 

        Kortom ik kan het van harte aanbevelen :-) 

        1. Dat is inderdaad wel interessante informatie! Een leerstoel betekent wel echt een erkenning voor wetenschappelijke relevantie. Verder ben ik momenteel met mijn master bezig dus studeer ik nog wel, maar zijn deze studiepunten waarschijnlijk op bachelor-niveau.

          En ik weet dat het maar een kwartiertje per dag is, maar er zijn ook zoveel andere dingen waar ik tijd in wil/moet steken. Eerst maar is mn master afronden, volgend jaar allicht Esperanto erbij leren.

        2. Ja wat dat betreft is Esperanto echt uitgegroeid tot een officiele taal om zo maar te zeggen. In dat kader is ook deze informatie wellicht nog relevant van de Engelse Wikipedia.

          —–

          Although no country has adopted Esperanto officially, Esperanto was recommended by the French Academy of Sciences in 1921 and recognized in 1954 by UNESCO (which later, in 1985, also recommended it to its member states). In 2007 Esperanto was the 32nd language that adhered to the “Common European Framework of Reference for Languages: Learning, Teaching, Assessment (CEFR)”.[3] 

          The Common European Framework divides learners into three broad divisions which can be divided into six levels:

          A Basic User

          A1 Breakthrough or beginner
          A2 Waystage or elementary
          B Independent User

          B1 Threshold or intermediate
          B2 Vantage or upper intermediate
          C Proficient User

          C1 Effective Operational Proficiency or advanced
          C2 Mastery or proficiency

          The CEFR describes what a learner is supposed to be able to do in reading, listening, speaking and writing at each level. 

          —–

          Dat is wel interessant want hiermee heeft Esperanto een vergelijkbare status gekregen als nationale talen en kan er ook op dezelfde manier mee getoetst worden hoe vaardig iemand is in de taal.

          Er wordt regelmatig nog wat lacherig gedaan over Esperanto misschien wel juist omdat het nationaliteit overstijgt maar het is in die zin echt een volledig complete en levende taal met een actieve groep gebruikers wereldwijd. 

          Tot slot is http://nl.lernu.net/ ook nog een goede plek om Esperanto te leren vanuit 37 verschillende nationale talen, waaronder het Nederlands.

          Maar goed, wellicht zo wel weer genoeg gespamt over Esperanto :-) 

  2. Esperanto is een fijne taal. Ik was er op m’n 17e al fan van en nog steeds. Toch heb ik er nauwelijks wat in geschreven.

    Nadeel is alleen wel dat Esperanto geen mooie taal is. Maar ja, dat zijn veel natuurlijke talen ook niet. 

    Ik vind ook dat die nadruk van Chomsky op grammatica kortzichtig is. Je kunt betekenis en structuur wel scheiden, zoals uit zijn beroemde voorbeelzinnetje blijkt. Maar in de werkelijk van echte talen zijn semantiek en syntaxis eng verweven. Wie dat niet meeneemt, mis een hoop.

  3. Hier had ik laatst nog een discussie over met een taalwetenschapper: In welke zin is taalwetenschap écht een wetenschap? Het lijkt mij voor een wetenschap namelijk van groot belang dat ze niet alleen verklarend te werk gaat, maar ook voorspellend. Zonder voorspellingen wordt het namelijk erg lastig om te weten of een theorie onwaar is. En als we niet eens meer kunnen weten of een theorie onwaar is, waarom noemen we het dan nog wetenschap?

    Ik begrijp dat het niet direct de insteek is van je werkstuk, maar misschien dat je er wel een interessante mening over hebt?

    1. Ja ik vind dat inderdaad een interessante discussie en daar heb ik wel wat over te zeggen.

      De opvatting van wat wetenschap is die jij hanteert is een veel voorkomende opvatting (vooral bij beta-georiënteerde mensen), maar volgens filosofische begrippen niet helemaal compleet. Waar jij op doelt – denk ik – is het falsificatie criterium van Karl Popper, waarmee je échte wetenschap van de rommel kunt onderscheiden (denk aan het Marxisme of Freud z’n opvattingen). Hypotheses moeten uitspraken doen over de toekomst, en in die zin ook falsifieerbaar zijn.

      Nou is dit demarcatiecriterium van Popper op zich al problematisch (ik wil je ook best uitleggen waarom), maar er is nog iets belangrijkers. Veel van wat wij vandaag de dag wetenschap noemen, zijn niet zo zeer bezig met het verklaren van fenomenen, zoals bij de natuurwetenschappen wel het geval is (denk aan het opstellen van natuurwetten). Veel wetenschappen houden zich slechts bezig met het begrijpen / interpreteren van fenomenen. Dit verschil tussen verstehen en erklären (wat geïntroduceerd is door de Duitse filosoof Dilthey) zijn beide gerespecteerde manieren om fenomenen wetenschappelijk te benaderen. Ik heb zelf niet zoveel kaas gegeten van de verstehen/erklären dichotomie dus daar kan ik je verder niet zoveel meer over vertellen.

      Er is enorm veel discussie over de waarde en de status van de verschillende wetenschappen. Veel filosofen en natuurwetenschappers verwachten dat de overige wetenschappen uiteindelijk in de natuurwetenschappen te reduceren zijn, zoals ik in dit artikel (en mn scriptie) ook kort beschrijf. Behalve dat iedere wetenschapper zijn eigen gebied altijd het belangrijkste vindt – hoe bedoel je bias? – geldt voor de natuurwetenschappen dat zij het meest met pogingen tot reductie bezig zijn. Zie overigens hier voor een artikel over verschillende soorten wetenschappelijke bewijsvoering – al is dit je misschien al wel bekend.

      Om terug te komen op jouw discussie: zelf zie ik voorlopig de taalwetenschap zeker nog wel als een autonome wetenschap, omdat er nog te veel ‘mysteries’ zijn om op te lossen voordat taalwetenschap gereduceerd kan worden tot bijvoorbeeld neurobiologie. Filosofie daarentegen is naar mijn idee geen wetenschap, simpelweg omdat filosofen vragen stellen, geen empirisch testbare antwoorden geven. Hooguit kunnen filosofen wijzen waar wetenschappers de fout in gaan en ze weer op de juiste weg zetten, maar ze genereren geenszins nieuwe data (hooguit nieuw licht op reeds bestaande data).

      Ik kan nog uren over vanalles uitweiden, maar ik denk dat ik het hierbij laat. Nog vragen? 

      1. ” Veel wetenschappen houden zich slechts bezig met het begrijpen / interpreteren van fenomenen.”
        En dat is nu juist precies waarom bijvoorbeeld psychoanalyse niet wetenschappelijk was: voor hetzelfde fenomeen waren twee elkaar tegensprekende interpretaties. Ook bij begrijpen is het belangrijk te weten wanneer je iets verkeerd begrepen hebt. Zo leidt ook dat weer tot de vraag: hoe weet je wanneer een theorie onwaar is?

        ” Filosofie daarentegen is naar mijn idee geen wetenschap, simpelweg omdat filosofen vragen stellen, geen empirisch testbare antwoorden geven.”
        Dat zie ik anders: filosofen geven juist ontelbare antwoorden. Als taalfilosoof ben je vast bekend met Kripke’s causale theorie van eigennamen. Deze theorie (of ‘plaatje’, zoals Kripke het zelf noemt) is toch echt wel een antwoord.
        Je lijkt jezelf tevens tegen te spreken: Je zei eerder nog dat wetenschap niet inherent empirisch testbaar hoeft te zijn, omdat louter interpretatie ook wetenschap is. Echter, filosofie houdt zich net zo goed bezig met interpretatie en begrip. In feite is Kripke’s causale theorie van eigennamen niet meer dan een theorie om te begrijpen hoe eigennamen verwijzen.
        Als wetenschap dus niet persé empirisch toetsbaar hoeft te zijn, dan is kripke’s causale theorie een wetenschappelijke theorie, en hoeft wetenschap niet gefalsifieerd te kunnen worden.
        Als kripke’s causale theorie geen wetenschappelijke theorie is, dan moet wetenschap dus wél op één of andere manier toetsbaar zijn, maar dat houdt weer in dat je weer met het probleem zit dat falsificatie een vereiste is.

        1. Wat betreft je opmerking over de psychoanalyse: volgens mij is het verschil met psychoanalyse en ‘wetenschappelijke’ interpretaties dat er bij de psychoanalyse geen tegenbewijs mogelijk was.  Dit is niet waar voor verstehende wetenschappen: als we opeens mensenbotten vinden van 5 miljoen jaar oud in Europa, verwerpen we onze huidige theorie dat de mens van origine uit Afrika komt. Kun je een voorbeeld geven vanuit bijvoorbeeld de taalwetenschap waar dit niet zou gelden?

          Wat betreft de wetenschappelijke status van filosofie: je hebt gelijk, met mijn uitleg van waarom filosofie geen wetenschap zou zijn spreek ik mezelf inderdaad tegen. Hier een nieuwe poging n.a.v. een interview dat ik begin 2011 hield met Menno Lievers:

          Het moge duidelijk zijn dat filosofie binnen alle wetenschappelijke disciplines die de Universiteit Utrecht rijk is, zich als vreemde eend voor doet. Een echte wetenschap is filosofie eigenlijk niet, omdat in tegenstelling tot andere wetenschappen, filosofische onderzoekingen vaak niet gericht zijn op antwoorden maar juist op het stellen van vragen. In Lievers’ woorden: “alle wetenschappen maken gebruik van begrippen als ‘waarheid’, ‘oorzaak’ of ‘betekenis’, maar alleen in de Filosofie vragen we ons af wat dit eigenlijk is.”

          Filosofie kent geen algemeen aanvaarde methoden, laat staan een algemeen erkend waarheidsbegrip. Dit is naar mijn idee niet echt een sterke basis om de filosofie als wetenschappelijke discipline te bestempelen, maar daar kun je het mee oneens zijn.

          Verder wat betreft Kripke: ik ben van mening dat op het moment dat een filosoof een theorie opstelt met testbare hypotheses, hij niet meer met filosofie bezig is maar met een bepaalde (andere) wetenschappelijke discipline. – I know, dit klinkt als een beggin the question argument, maar dat ligt er dus maar net aan hoe je ‘filosofie’ en ‘wetenschap’ definieert.

          Wat is jouw eigen mening eigenlijk? Denk je dat taalwetenschap geen wetenschappelijke discipline is maar filosofie wel? Dat lijkt me een lastig verdedigbaar standpunt.

        2. “volgens mij is het verschil met psychoanalyse en ‘wetenschappelijke’ interpretaties dat er bij de psychoanalyse geen tegenbewijs mogelijk was.  Dit is niet waar voor verstehende wetenschappen: als we opeens mensenbotten vinden van 5 miljoen jaar oud in Europa, verwerpen we onze huidige theorie dat de mens van origine uit Afrika komt.”

          Goed, maar dan begrijp ik niet waarom je in je eerste bericht Verstehende wetenschap in oppositie lijkt te brengen met het onderscheiden van ware en onware uitspraken. Nu zeg je namelijk dat álle wetenschappen op de één of andere methodologische manier waar van onwaar moeten kunnen scheiden, terwijl ik dacht dat dat juist mijn standpunt was.

          Volgens mij komt de vergissing doordat ik sprak over ‘voorspelling’, iets wat inderdaad verkeerd over kan komen. Maar voorspelling is niet noodzakelijk het voorspellen van de toekomst. Dat er 5 miljoen jaar geleden geen mensen in Europa leefden is óók een voorspelling: het voorspelt dat er nooit 5 miljoen jaar oude Europeanen zullen worden gevonden.
          Het probleem komt omdat de wetenschapsfilosofische vakterm ‘prediction’ ook zogenoemde ‘retrodiction’ omvat: voorspellingen kunnen ook in het verleden liggen.

          “Filosofie kent geen algemeen aanvaarde methoden, laat staan een algemeen erkend waarheidsbegrip”
          Inderdaad. Maar zodra een filosoof op een aanvaardbare/werkende methode stuimelt, noemt men het opeens wetenschap. Dat is vreemd, en toont m.i. vooral aan dat het onderscheid tussen wetenschap en filosofie grotendeels een ‘no true scotsman’ onderscheid is: wetenschap wordt zodanig gedefinieerd dat niets tegelijkertijd wetenschap én filosofie kan zijn. Daar is echter weinig reden voor, behalve dan dat wetenschap niet graag het toneel deelt met filosofie.

          “ik ben van mening dat op het moment dat een filosoof een theorie opstelt met testbare hypotheses, hij niet meer met filosofie bezig is maar met een bepaalde (andere) wetenschappelijke discipline.”
          Ik ben het met je eens dat hij dan met wetenschap bezig is. Ik ben het echter niet overtuigd dat hij niet ook met filosofie bezig is.

          “Wat is jouw eigen mening eigenlijk? Denk je dat taalwetenschap geen wetenschappelijke discipline is maar filosofie wel?”
          Ik vind dat alleen vakgebieden die kunnen weten wanneer iets niet klopt wetenschappelijk zijn. Wat de rest is valt moeilijker te zeggen.
          Ik ben in ieder geval geen grote voorstander van het idee dat wetenschap en filosofie elkaar uitsluiten.

        3. Goed, maar dan begrijp ik niet waarom je in je eerste bericht Verstehende wetenschap in oppositie lijkt te brengen met het onderscheiden van ware en onware uitspraken.”

          Dat was in ieder geval niet de bedoeling, wetenschap gaat over waarheden (zie mijn quote mbt Menno Lievers). Maar als ik het zo terug lees is het inderdaad niet duidelijk op welk deel van jouw uitspraken ik in ga.

          “Dat is vreemd, en toont m.i. vooral aan dat het onderscheid tussen wetenschap en filosofie grotendeels een ‘no true scotsman’ onderscheid is: wetenschap wordt zodanig gedefinieerd dat niets tegelijkertijd wetenschap én filosofie kan zijn.”

          No true scotsman is een vorm van beggin the question, en dit ben ik dus zoals ik in mn vorige post schreef, met je eens. Maar dat is het hele probleem met het geven van definities: sommige dingen vallen buiten de definitie en sommige dingen niet. Hoewel ik geen heldere definitie van ‘wetenschap’ heb (wie heeft dat wel?), denk ik dat met het insluiten van filosofie het geven van een heldere definitie alleen maar moeilijker wordt en veel ‘pseudo-wetenschap’ ook binnen de definitie zal toelaten.

          “Ik vind dat alleen vakgebieden die kunnen weten wanneer iets niet klopt wetenschappelijk zijn. Wat de rest is valt moeilijker te zeggen.”

          Okay, maar wat is dan precies waarom je die discussie met de taalwetenschapper had over de vraag in welke zin taalwetenschap wel een echte wetenschap is? Als ik je goed begrijp suggereer je hier dat taalwetenschappers niet kunnen weten wanneer iets niet klopt. Klopt dat of lees ik je verkeerd? En zo ja, kun je een voorbeeld geven?

          Verder, mag ik je vragen wat je achtergrond is? Ik vind het altijd leuk om over dit soort dingen te discussieren, zeker als niet alles wat ik zeg zomaar voor waar wordt genomen. En het belangrijkste is voor mij niet mn gelijk krijgen, maar elkaar aanzetten tot dieper over een kwestie nadenken.

        4. “Hoewel ik geen heldere definitie van ‘wetenschap’ heb (wie heeft dat wel?), denk ik dat met het insluiten van filosofie het geven van een heldere definitie alleen maar moeilijker wordt en veel ‘pseudo-wetenschap’ ook binnen de definitie zal toelaten.”

          Dat hoeft niet. Ik ben van ieder geval van mening dat filosofie grofweg over fundamentele ideeën gaat. Echter, wetenschap heeft ook zo zijn fundamenten, en eigenlijk alles heeft fundamenten. In bepaalde gevallen zullen wetenschappers dus filosofie moeten bedrijven (e.g. interpretaties van kwantummechanica) terwijl op andere momenten filosofen fundamentele problemen oplossen waardoor er plots wetenschap bedreven wordt.

          Hoe ik het nu voorstel is uiteraard te simpel, want dan zou het onderscheid enkel draaien om de fundamenten, maar het is in ieder geval gedeeltelijk hoe ik het onderscheid maak.

          Maar naast definitieproblemen hou je altijd vaagheid over: de demarcatie is lang niet zo zwart-wit als we graag zouden willen.

          “Klopt dat of lees ik je verkeerd? En zo ja, kun je een voorbeeld geven?”
          Ik vroeg me af of taalwetenschappers wel falsifieerbaar zijn. Ik weet bijna niets van taalwetenschap namelijk.
          Een goed voorbeeld is het minimalistische programma van Chomsky, welke over het algemeen bekritiseerd werd vanwege de vaagheid. De vaagheid, zo meende critici, zorgde ervoor dat de theorie onfalsifieerbaar is.
          Sterker nog: Chomsky omzeilt dit door te stellen dat het helemaal geen theorie is, maar een onderzoeksprogramma. Het lijkt mij er dus op dat er wel enkele ideeën in de taalwetenschap zijn die opzettelijk vaag blijven.

        5. Haha nouja, daar ben ik het helemaal mee eens! Voor wat ik van Chomsky weet vind ik dat hij de boel vaak ook moeilijker maakt dan het is (hij scheert zich te weinig met Ockhams razor ;) ), en daarom hou ik zo van Wittgenstein. Een van mijn verwijten in mijn scriptie is dan ook dat sommige opvattingen van Chomsky weinig wetenschappelijke waarde hebben.

          Pagina 17-18:

          Hoewel de Universele Grammatica prima zou kunnen worden opgevat als simpelweg de aangeboren aanleg een taal te kunnen leren – wat niemand zou ontkennen en daarom ook niks nieuws is – pleit Chomsky ervoor dat taalwetenschappelijk onderzoek zich richt op het zoeken naar specifieke regels die in de Universele Grammatica aanwezig zouden kunnen zijn.

          Maar hoe zou dergelijk onderzoek in zijn werk moeten gaan? Onderzoek doen bij de Ideale Spreker kan niet, omdat deze niet bestaat. En onderzoek naar welke regels er in taal aanwezig zijn die voor de Universele Grammatica in aanmerking zouden komen, zou gebaseerd zijn op data verkregen uit performance – de kant van taal waar wetenschappers zich volgens Chomsky juist niet op moesten  richten. Bovendien: hoe kom je aan data om hypotheses te testen als het gaat om kinderen die juist nog geen taal spreken? En heeft het überhaupt zin om over ‘aangeboren grammatica’, ‘hypotheses’ of ‘theorieën’  te spreken als een kind nog geen woord begrijpt van welke taal dan ook?
          Toch moet het mogelijk zijn om een hypothese empirisch te bewijzen, omdat er anders geen sprake is van wetenschap. (…) 

        6. Overigens nog een toevoeging: zoals Chomsky soms te werk gaat, gaat hij lang niet in zijn hele oeuvre te werk en zo gaan zeker ook andere taalwetenschappers niet altijd te werk. Taalwetenschap kent over het algemeen normaal testbare hypothesen.

          Verder ken ik het minimalistische programma van Chomsky niet, maar het is best slim (en volgens mij ook wel gebruikelijk) om kritiek te pareren door te zeggen dat het een onderzoeksprogramma is en geen theorie. What’s in a word?

           

    2. Nog even een toevoeging. Afgelopen jaar tijdens het vak ‘Sociolinguistiek’ had ik namelijk eenzelfde soort discussie met mijn docent als waar jij het over hebt. Dit heb ik er toen over geschreven:

      ========

      Tijdens het college van donderdag 29 maart hebben we klassikaal enkele onderzoeksresultaten besproken en werd er gevraagd de door onderzoek verkregen data te interpreteren. Voor een wetenschappelijk vakgebied vind ik dit een aparte manier om te werk te gaan, dus stelde ik de vraag of het achteraf interpreteren van data wel een zinvolle vorm van wetenschap bedrijven is. Je kunt het dan namelijk nooit fout hebben: het ‘bewijs’ is op dat moment immers al voorhanden. Het antwoord dat ik op mijn vraag kreeg was dat er in de sociolinguistiek vaak ‘exploratief onderzoek’ wordt gedaan, omdat er van te voren te weinig gegevens bekend zijn om een zinvolle hypothese op te stellen. Klinkt logisch, maar heeft volgens mij wel wat gevolgen voor de status van het vakgebied.

       

      Bij het opstellen van hypothesen en theorieën doen wetenschappers beroep op verschillende methoden van bewijsvoering. Er zijn in grote lijnen drie verschillende methoden te onderscheiden, die met name verschillen in sterkte (de mate van zekerheid waarmee een theorie wordt ondersteunt) en de soort van verklaring. Deze drie methoden zijn deductie, inductie en abductie.

      [knip stukje over deductie en inductie]

      Abductie of inference to the best explanation is de minst sterke methode, maar wordt gebruikt in situaties waarin het empirisch bewijs gering is. De best mogelijke verklaring wordt in stand gehouden zolang er geen bewijs is gevonden dat de verklaring (theorie) verwerpt. Mocht er wel bewijs gevonden zijn dat in strijd is met de verklaring, dan wordt er een alternatieve verklaring bedacht die beter overeenkomt met het (nieuwe) bewijs. Verwerpen is bij deze methode geen schande. Abductie komt vooral voor bij wetenschappelijke vakgebieden waarbij empirisch bewijs schaars is, zoals bij Archeologie en de Paleontologie. Een voorbeeld uit de paleoantropologie zijn de verschillende theorieën over de migratie van Homo sapiens; er zijn verschillende verklaringen over hoe de mens zich over de wereld heeft verspreid, maar er is te weinig bewijs om hier definitief uitsluitsel over te geven.

       

      Het antwoord op mijn vraag dat ik tijdens college kreeg, leek er op te duiden dat de Sociolinguïstiek momenteel vooral tot deze laatste categorie (abductie) behoort. Dit maakt dat de interpretatie van de wetenschapper een grote rol speelt in de verklaringen van de verkregen resultaten. Gezien de schaarste aan data kan deze interpretatie behoorlijk arbitrair zijn, en is het goed mogelijk dat huidige hypothesen in de toekomst verworpen worden. Een consensus lijkt in dit relatief jonge vakgebied nog moeilijk te bereiken.

       

      Het is mij niet duidelijk of ik werkelijk dit vakgebied naast wetenschappelijke gebieden als Archeologie moet plaatsen en ik denk dat ook de meeste wetenschappers die in dit gebied werkzaam zijn het hier mee eens zullen zijn. Lastig, lastig. Het lukraak interpretaties verzinnen die de verkregen data zal verklaren komt op mij in ieder geval een beetje over als een devaluatie van het vakgebied.

      ========

      Let wel: destijds had ik niet veel verstand van het onderscheid tussen verstehen/erklaren, wat ik nog steeds niet heb maar ik me wel meer bewust van ben. Hoewel ik het niet helemaal meer eens ben met bovenstaande, vind ik de sociolinguistiek nog steeds een beetje een waardeloze subdiscipline =)

  4. IK ben een groot voorstander van één wereldtaal omdat ik taalverschillen een enorme barrière vind die mensen uit elkaar drijft.
    Ik ben voorstander om een totaal nieuwe taal te ontwikkelen om discussies te vermijden over welke we gaan kiezen maar ook omdat de huidige talen teveel voor interpretatie vatbaar zijn en dus leid tot misverstanden waarschijnlijk zal dit een redelijk wetenschappelijk klinkende taal zijn.
    Je zou dit zo kunnen doen : Laat de wereldwijde taaldeskundigen dit doen en vervolgens leraars deze taal leren.De eerste generatie wordt deze taal dan onderwezen als 2de taal naast de huidige en de generatie daarna draaien we het zaakje om zodat de generatie daarna enkel nog de nieuwe wereldtaal leert.In 3 generaties moet dit lukken zonder grote overgangsproblemen.
    Als mensen elkaar wereldwijd begrijpen opent dit deuren naar meer.
    Andere ideeën zijn welkom natuurlijk.

    1. Wat je omschrijft is precies waaruit Esperanto geboren is. Dus ik zou het wiel niet nog een keer willen uitvinden maar gewoon beginnen met Esperanto te leren en dan voor jezelf bekijken of dat is wat je bedoelt. 

      1. Ik ken het niet maar als het effectief uit zulke ideologie geboren is dan moet ik het maar eens leren en promoten aan een aantal organisaties.
        Dit is trouwens een fantastische site waar je echt wat bijleert.

    2. Taalverschillen zijn inderdaad vaak een enorme barrière, maar wat vaak vergeten wordt is dat taal juist ook verbindt. Het vormt je (groeps)identiteit. Voorbeelden hiervan zijn groepen jongeren die zich niet alleen door hun kleding- en muziekstijl afzetten van voorgaande generaties, maar ook eigen woorden gebruiken om bij een groep te horen. Een ander voorbeeld: vakjargon. Groepen gebruiken hun eigen woorden of bijnamen die andere mensen niet begrijpen. Exclusieve taal werkt groepsbinding in de hand, denk ik.

      Er zijn inderdaad barrières en sommigen daarvan zullen worden opgelost door een wereldtaal, maar ik denk dat er altijd (grote) barrières zullen blijven bestaan (of ontstaan). Daarnaast denk ik dat het kunnen invoeren van 1 wereldtaal ook praktisch onhaalbaar is.

      Zie hierover trouwens ook aflevering 2 van de mini-serie Stephen Fry’s Planet Word van BBC2. Hij stond eerst op youtube maar daar is hij helaas vanaf gehaald.

      1. Praktisch onhaalbaar : naast religieuze overtuiging en geldgebrek het meest gebruikte excuus om niks te moeten doen.
        Alles wat nu dagelijkse kost is was ooit praktisch onhaalbaar.
         

        1. “Alles wat nu dagelijkse kost is was ooit praktisch onhaalbaar.”

          Maar dat is nog geen argument om het wél te doen. Let wel: ik ben zelf voorstander van het idee dat het Nederlands een tweede taal wordt en het Engels eerste taal hier in NL (of iets in die trend). Maar tijdens mijn colleges sociolinguistiek bleek ik ongeveer de enige te zijn die er zo over dacht. Waar wil je de ‘wereldwijde taaldeskundigen’ vinden als de common opinion binnen die groep al haaks op het idee staat? Dat bedoel ik onder andere met praktisch onhaalbaar. En dan denk ik dat Nederland nog behoorlijk meegaand zou zijn in vergelijking met conservatievere landen.

          Overigens is het wel aangetoond dat er steeds minder talen zijn op de wereld, zie: “Thousands of the world’s languages are vanishing at an alarming rate, with 90% of them being expected to disappear with the current generation” (bron). In die zin komen er al minder taalverschillen in de wereld (waar de meeste taalwetenschappers overigens niet blij mee zijn).

        2. Persoonlijk vind ik het idee dat iedereen drie talen leert wel redelijk. Je regionale taal, een nationale taal en dan een taal waar de wereld over besluit om op mondiaal niveau met elkaar in te spreken. Persoonlijk denk ik dat je daarvoor een taal nodig hebt die nationaliteit overstijgt en politiek vrij neutraal is en bij voorkeur gemakkelijk te leren is. ;)

           

        3. @Douwe : helaas is dit voor een groot deel van de bevolking overkill.Velen hebben al moeite met één taal.Ik ben van het K.I.S principe.

        4. Ik heb het even gegoogled maar staat dat voor Keep It Simple? 

          Ja in het begin nadat ik Esperanto had geleerd wou ik uiteraard dat iedereen het zou doen maar dat was idd vrij moeilijk anderen te motiveren. Zelf pluk ik er echter dagelijks de vruchten van en misschien is het leuke van Esperanto juist wel dat je vooral mensen hebt die over het algemeen erg open en avontuurlijk in het leven staan. Dus een mooi selectiecriteria. :-) 

        5. Je geeft het zelf aan…evolutie lost het probleem vanzelf op.
          Ik heb dikwijls de indruk dat als ik iets zeg mensen denken aan onmiddellijke uitvoer…het merendeel van de mensen is nu éénmaal traag van begrip door gebrek aan educatie.

Laat een reactie achter