Flexwerk moet fiscaal afgestraft worden
Flexwerk levert Nederlandse werkgevers veel voordelen op. Deze voordelen gaan geheel ten koste van werknemers en de Nederlandse overheid. Tijd dus om flexwerk fiscaal onaantrekkelijker te maken dan vaste contracten en uitbesteden.
De voordelen van flexwerk voor de werkgever
Flexwerk rukt steeds meer op in Nederland. Van de nieuwe banen (met andere woorden: vooral banen voor jongeren) zijn steeds meer banen flexbanen.
Dat is erg fijn voor de Nederlandse werkgevers. Werknemers met een flexcontract, zoals een nul-urencontract, kunnen namelijk na verloop van tijd, doorgaans een halfjaar of jaar, ontslagen worden. Ze kunnen ook een nieuw contract aangeboden krijgen met slechtere arbeidsvoorwaarden, zonder dat de werknemer of de vakbond een poot heeft om op te staan. De dreiging dat het contract niet verlengd wordt, biedt een extra machtsmiddel.
Meer bepaald, kunnen werkgevers voor tijdelijke contracten personeel in dienst nemen dat na afloop van het contract uit dienst gaat. Flexwerk verkleint dus het risico voor de werkgever en vergroot zijn macht.
En de nadelen
Voor een werkgever heeft het flexcontract, impliciet, enkele kleine nadelen. Het inhuren van een nieuwe werknemer betekent, dat deze ingewerkt moet worden (wat arbeidsproductiviteit kost) en er zijn de kosten van werving en selectie van vaak tientallen procenten van een maandsalaris. Verdwijnt een flexwerker, dan loopt hiermee ook een deel van de kennis in het bedrijf de deur uit. Kortom: de conclusie is gerechtvaardigd, dat de voordelen van flexcontracten ruim opwegen tegen de nadelen. De reden dat flexcontracten erg populair zijn onder werkgevers.
De kosten van flexwerk voor de werknemer en de overheid
Flexwerk betekent minder zekerheid voor de werknemer. Hij moet hierdoor genoegen nemen met dure woonoplossingen (banken verstrekken vaak geen hypotheken bij tijdelijke contracten) en moet bijvoorbeeld een kinderwens uitstellen, een belangrijke oorzaak voor de dalende vruchtbaarheid en hiermee de vergrijzing. Anti-concurrentiebedingen golden tot voor kort even sterk voor flexwerkers als voor werknemers in vaste dienst (nu is dat gelukkig veranderd).
Een nieuwe werkgever vinden, of voor jezelf beginnen, is hiermee even lastig voor een flexwerker als voor een vaste medewerker. Het veelvuldig wisselen van werkgever betekent pensioenbreuk. De overheid moet vaker WW-uitkeringen verstrekken of, aangezien de vermogenspositie van tijdelijke werkkrachten doorgaans schamel is, bijstand. Kortom: flexwerk in de huidige vorm is een bad deal voor zowel werknemer als overheid.
Hoe wordt flexwerk duurder en vast werk goedkoper?
De netto salarissen die werknemers ontvangen zijn naar Europese maatstaven niet erg hoog. Wat personeel duur maakt is de beruchte wig, het verschil tussen brutoloon en nettoloon. Dat dwingt werkgevers om de loonkosten op alle mogelijke manieren te gaan drukken (al moet gezegd, dat het vooral binnenlands opererende werkgevers zijn die op loonkosten concurreren; het lijkt hier dus om een soort wapenwedloop te gaan).
Een verstandige maatregel zou bijvoorbeeld zijn om een veel hogere WW-premie te heffen op flexcontracten. Immers, de kans op werkloosheid per maand na een flexcontract is veel groter dan de kans op werkloosheid van iemand met een vaste baan. Flexcontracten leiden ook tot hoger ziekteverzuim. Dus meer ziektekostenpremie. Hiermee zou de overheid schadeloos gesteld worden.
Echter, ook de werknemer moet gecompenseerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door de flexwerker altijd bijvoorbeeld 20% meer te laten verdienen dan iemand in vaste dienst.
Flexwerk moet fiscaal afgestraft worden Meer lezen »