denken

Veel aanhangers van Icke geloven dat hooggeplaatste functionarissen vermomde reptilians zijn.

Aarde steeds meer in greep van agressieve reptielen

Modern wetenschappelijk onderzoek geeft samenzweringstheoreet David Icke zonder meer gelijk. Multidisciplinair onderzoek wijst ondubbelzinnig uit dat de aarde steeds meer in de greep komt van intelligente reptilians. Het voortbestaan van de aarde wordt bedreigd. Hoe redden we de aarde van deze gevaarlijke dreiging?

Reptilians alomtegenwoordig
Volgens David Icke, voormalig keeper bij een Engels profvoetballersteam en BBC-presentator, zijn alle machthebbers en personen in sleutelposities reptielachtige wezens. Op het eerste gezicht lijkt dit een onzinnige, ja, zelfs krankzinnige bewering. Icke wordt dan ook vaak uitgelachen om deze bewering. Objectief gesproken heeft de man echter zonder meer gelijk. Niet alleen onze leiders, maar wij allen, van de Bosjesmannen in de Kalahari-woestijn tot de royals in Buckingham Palace, ook Icke zelf, zijn reptielen. Als zoogdiersoort zijn mensen ontstaan uit zoogdierachtige reptielen. Ook vogels, nakomelingen van de dino’s, zijn reptielen. Wat zegt het feit dat we reptielen zijn over ons? En wat maakt zoogdieren verschillend van de overige reptielen?

Veel aanhangers van Icke geloven dat hooggeplaatste functionarissen vermomde reptilians zijn.
Veel aanhangers van Icke geloven dat hooggeplaatste functionarissen vermomde reptilians zijn.

Denken als een reptiel
Met de reptielen delen we de hersenarchitectuur in grote lijnen. Alle reptielen beschikken over een hersenstam, kleine hersenen en hersenkwabben om waarnemingen met de neus, ogen en oren te verwerken. Onze reptielachtige voorouders kenden niet erg veel sociaal gevoel. Broedzorg, of een sociaal leven, is bij reptielen zeldzaam [1]. Reptielen leven doorgaans solitair. Het denken van reptielen is voornamelijk instinctgestuurd en gericht op het veroveren van voedsel of een seksuele partner. Uit paleologische vondsten, zoals gefossiliseerde pootafdrukken en groepen omgekomen dino’s weten we dat dinosauriërs in meerdere gevallen wel groepen vormden. Inderdaad spelen bij hun afstammelingen, de vogels, sociale interacties wel een belangrijke rol.

Zoogdierbrein
Bij het ontstaan van moderne zoogdieren onwikkelden zich hersengedeelten die meer geavanceerd sociaal gedrag en broedzorg mogelijk maakten:  septumamygdalaehypothalamushippocampaal complex en cingulate cortex. Deze hersendelen maken het mogelijk dingen als medelijden, liefde en begrip te voelen en maken zij het opslaan en verwerken van herinneringen mogelijk. Uniek voor zoogdieren is de neocortex, de hersenschors. Met onze enorme hersenschors,  die complex denken mogelijk maakt, vormen mensen daarmee in feite het meest ‘zoogdierachtige’  zoogdier.

Hoe beïnvloedt ons reptielenbrein ons?
In situaties van stress, springen onze hersenen al snel terug naar de overlevingsmodus. We gaan onbewust denken als een reptiel: het reptielendeel van ons brein neemt over. Mensen onder stress worden daarom rigide en agressief of bang. en ander typisch reptielentrekje van mensen is het herhalen van rituelen. De reden waarom Coca Cola-suikerwater en Mac Donalds gemalen dood beest op kleffe broodjes zo populair zijn is dat de McDonalds ervaring, zoals een marketingdeskundige dat noemt, altijd hetzelfde is. Lekker voorspelbaar. Vooral gestressde zakenmensen boeken om dezelfde reden graag een kamer in een prijzig Sheratonhotel, dat voelt veiliger.

Bij de meeste mensen treedt dan ook de typische zoogdierreflex van groepsvorming op. Psychopaten zijn een uitzondering. Zij vertonen voortdurend reptielengedrag, gericht op exploitatie van anderen. Inderdaad zijn psychopaten op leidende posities oververtegenwoordigd. Op zich is de gedachte van Icke dat we worden overheerst door reptielen dus wel te begrijpen.

Hoe voorkomen we dat het reptielenbrein onze planeet ten gronde richt?
Zoogdieren leven in groepen. Vaak weerhouden andere groepsleden van destructief gedrag. Meer democratische inspraak en openheid zijn dus essentieel. Dan komen we toe aan lange-termijn denken. De beslissing om de banken te ‘redden’ was bijvoorbeeld een typische door het reptielenbrein ingegeven angstreactie. Banken zijn (uiterst beperkt) handig, maar ze zijn niet onmisbaar.  Als de politieke klasse en top van het bedrijfsleven zich minder door angst zou laten leiden, en meer empathie zouden voelen met hun bevolking, zouden veel destructieve besluiten niet worden gemaakt en worden vervangen door zinnige besluiten. Denk bijvoorbeeld aan een paar miljard voor zorgrobot-ontwikkeling of vervangen van de Spaanse centrales door zonnepanelen.

Lees ook
Psychopaten en hun invloed op de maatschappij

Bronnen
1. D. O’Connor en R. Shine, Lizards in ‘nuclear families’: a novel reptilian social system in Egernia saxatilis (Scincidae), .Mol Ecol. 2003 Mar;12(3):743-52.

De Ellsberg paradox. Van de negentig knikkers zijn er gegarandeerd dertig rood. Er kunnen meer zwarte (A) of meer gele (B) zijn.

“Mensen volgen kwantumlogica”

Al vele jaren is het een raadsel waarom mensen bepaalde onlogische kansbeslissingen maken. Geen wonder, suggereert Belgisch onderzoek. We volgen kwantumlogica.

De Ellsberg paradox. Van de negentig knikkers zijn er gegarandeerd dertig rood. Er kunnen meer zwarte (A) of meer gele (B) zijn.
De Ellsberg paradox. Van de negentig knikkers zijn er gegarandeerd dertig rood. Er kunnen meer zwarte (A) of meer gele (B) zijn.

De experimentele vraag was als volgt. Stel je hebt een pot met hierin negentig knikkers: dertig rood en de overige zestig bestaan uit een onbekende verdeling van zestig zwarte en gele knikkers. Aan de proefpersonen werden twee paren weddenschappen voorgesteld waartussen ze moesten kiezen:
– weddenschap één: tien euro als een knikker die uit de pot wordt gepakt, rood is.
– weddenschap twee: tien euro als de knikker zwart is.
Het tweede paar weddenschappen was:
– weddenschap drie: tien euro als de bal rood of geel is.
– weddenschap vier: tien euro als de bal geel of zwart is.

Weddenschap 1 heeft maar één soort onzekerheid: de kans dat je een rode knikker uit de pot haalt is een derde. Weddenschap 2 kent twee onzekerheden: er is weliswaar tweederde kans dat de knikker geel of zwart is, maar je weet niet hoe de onderlinge verhouding van geel en zwart is. De meeste mensen geven de voorkeur aan weddenschap 1.
Weddenschap 4 heeft net als weddenschap 1 maar één onzekerheid. De onderlinge verdeling van geel en zwart doet bij deze weddenschap immers niet ter zake. Weddenschap 3 kent er twee: weliswaar is de kans dat je een rode bal pakt bekend, een derde, maar de kans dat je een gele bal pakt is dat niet. De meeste mensen geven de voorkeur aan weddenschap 4, waarbij de kans vastligt op 2/3.

Ellsberg paradox
Economen hebben hier de nodige moeite mee. Stel dat iemand namelijk gelooft dat de kans op geel groter is dan de kans op zwart, dan zou het logischer zijn dat iemand die om die reden keuze 1 maakt, ook keuze drie maakt (immers de kans is zo groter dan tweederde). Ze hebben dit raadsel de Ellsberg paradox gedoopt. Het is een van de redenen dat economische beslismodellen van geen kant blijken te kloppen om menselijk gedrag te voorspellen. Volgens boze tongen een belangrijke reden waarom economen recessies nooit zien aankomen.

Kwantumlogica
Het menselijk gedrag blijkt echter nauwkeurig voorspeld te worden door kwantumlogica te hanteren, ontdekten Diederik Aerts en zijn collega’s. Kwantumlogica werkt niet zoals klassieke logica met waar en niet waar, maar met waarschijnlijkheden en correlaties. Hierbij namen ze aan dat mensen zowel kwantumlogica als klassieke logica hanteren. Niemand weet waarom kwantumlogica blijkt te werken, maar dat de nieuwe benadering zal leiden tot heel andere economische en psychologische modellen lijkt zeker.Vermoedelijk zullen ook het handjevol aanhangers van de Orch-OR kwantumbrein-theorie nieuwe moed putten uit deze vondst.

Bronnen
Arxiv blog
Arxiv

Kunnen machines denken?

I propose to consider the question, “Can machines think?” This should begin with definitions of the meaning of the terms “machine” and “think.” (1)

Met deze woorden opende Alan Turing in 1950 het artikel waarin hij een test omschreef die inmiddels bekend is onder de naam ‘Turingtest’. Deze test hield grofweg in dat een ondervrager door vragen te stellen erachter moet komen welke van de ondervraagden een mens is en welke een machine zonder deze te kunnen zien. De machine ‘slaagt’ voor de test als het de ondervrager niet lukt onderscheid te maken tussen de twee; als de machine reageert als ware een mens.
De vraag of machines kunnen denken vond Turing ‘te zinloos’ om over te discussiëren (2), maar de Turingtest beïnvloedt zeker de manier waarop men tegenwoordig naar kunstmatig intelligente machines kijkt en zal ook in de toekomst relevant zijn omtrent de vraag of, jawel, computers kunnen denken.
In dit artikel ga ik, in tegenstelling tot Turing, ervan uit dat de machine niet alleen in taaluitingen en ander gedrag, maar ook qua uiterlijk in de toekomst niet van de mens te onderscheiden zal zijn [a]. Voor het gemak zal ik deze machine ‘Tuman’ noemen [b].

Hersencapaciteit van de toekomst?

In 1958 schrijft Norman Malcolm (3) dat computers woorden nooit zullen kunnen begrijpen zoals een kind ze begrijpt, omdat een computer (net als een boom) niet kan handelen en dus niet kan deelnemen aan dezelfde tests als een kind (4). Een aantal jaar later maakt Malcolm onderscheid tussen verschillende opvattingen van ‘denken’ (5): het denken als in ‘een bewustzijn hebben’ en een gedachte hebben als in ‘propositionele attitudes hebben’. Als voorbeeld van dit onderscheid noemt Malcolm dat een hond niet de gedachte kan hebben “er zit een kat in de boom”, maar wel kan denken dat er een kat in de boom zit (6). Zo kan ook een mens denken zonder een gedachte, maar kan Tuman slechts gedachtes hebben zonder werkelijk te denken.

Voor John Searle (7) bestaat er geen twijfel of zijn hond kan denken: hij denkt omdat Searle wéét dat hij denkt (common-sense-argument). Dit zou betekenen dat als Searle van jongs af aan zou zijn opgegroeid met ‘denkende’ Tuman, Searle ook ‘weet’ dat deze denkt. Toch zou Searle het daar niet mee eens zijn; hij geeft met het Chinese-room experiment aan dat mensen van een machine niet zullen zeggen dat het een taal daadwerkelijk ‘kent’ als het slechts blindelings instructies omtrent die taal opvolgt. Dit is wat bij Tuman wél gebeurt. ‘Kennen’ is meer dan correct toepassen; het is daadwerkelijk begrijpen wat er gebeurt.

Volgens Searle en Malcolm kan Tuman dus niet denken. Toch ben ik van mening dat het mogelijk is om Tuman te laten denken op een manier die gelijkend is aan die van mensen, en wel met het invoeren van ‘conflicten’. Zowel bij Donald Davidson (8) als bij Harry Frankfurt (9) wordt ‘denken’ in zekere zin gedefinieerd aan de hand van een notie van conflict, hoewel beide filosofen dit op een verschillende manier uitwerken.

Voor Davidson moet men kunnen realiseren dat men een verkeerde overtuiging had. Pas als je kan denken: “ik had het fout” (en dus ook een fout hebben gemaakt), dan kan je echt denken. Frankfurt koppelt het persoon-zijn (wat voor hem niet per se hetzelfde is als mens-zijn) aan doelgericht handelen op basis desires van verschillende orde[c][d]. Dat desires van verschillende orde bestaan blijkt op het moment dat er een conflict tussen verschillende desires ontstaat. Als men slaagt gedrag te sturen op basis van hogere orde desires, is dat een manifestatie van vrije wil [!]. Een computer zal nooit kunnen zeggen: “ik heb een verkeerde berekening gedaan” (Davidson) of: “ik wil dat ik x zou willen” (Frankfurt). Er moet, om deze eigenschappen van denken te genereren, een bepaalde vorm van ruis geïntroduceerd worden in het lauter rationele proces van Tuman.

Searle en zijn Chinese Room Experiment
Searle en zijn Chinese Room Experiment

Door aan de hand van externe ruis (ERF [e]) random input te genereren, zal Tuman zich menselijker gaan gedragen. Een voorbeeld van ERF is de kosmische achtergrondstraling die reeds door instituten wordt gebruikt om ‘true randomness’ te verkrijgen (10). Als Tuman uitgerust is met een dergelijke ‘stoorzender’, zal het onmogelijk zijn om het gedrag van Tuman precies te voorspellen.

Bij het Chinese-room experiment van Searle wordt niet van ERF uitgegaan; het stellen van dezelfde vragen zal altijd tot het geven van dezelfde antwoorden leiden. Met de ERF zal dit niet het geval zijn. Malcolm op zijn beurt, kon in 1958 nog niet weten dat computers uiteindelijk wél kunnen handelen en dus aan dezelfde tests als kinderen mee kunnen doen. Bovendien, zoals hij in 1973 zelf aangeeft, bestaat er niet zoiets als hét prototype van denken (11). Daarom denk ik dat de argumenten van Malcolm en Searle minder zwaar wegen in het geval van Tuman en kunnen we aan de hand van Davidson en Frankfurt stellen dat Tuman, mits met ERF, denkt.

Notes:
[a] Dat ze er ook hetzelfde uit zien is om het ons makkelijker voor te stellen dat we empathie voor een robot kunnen gaan voelen. Zodoende zal er ook minder snel een discussie ontstaan a la Nagel (12); dat het moeilijk is om een eerste persoonsperspectief in te nemen ten opzichte van een entiteit die niet op een mens lijkt (13). Verder valt Tuman op die manier ook makkelijker onder het analogie-argument zoals geformuleerd door J.S. Mill (14).
[b] Tuman is uiteraard een speelse samentrekking van Turing en Human.
[c] ‘Desire’ wordt niet vertaald, maar zou in de ruime zin als ‘verlangen’ kunnen worden gelezen.
[d] Ik ga in deze tekst niet in op wat hogere orde desires zijn.
[e] ERF = Externe Ruis Factor.

Bronnen:
(1)    Turing, A.M. (1950). Computing machinery and intelligence. Mind, 59, pp. 433-460.
(2)    Ibid., p. 442.
(3)    Malcolm, N. (1958). Knowledge of other minds. The Journal of Philosophy, LV No. 23, pp. 969-978.
(4)    Ibid., pp. 973-974.
(5)    Malcolm, N. (1973). Thoughtless Brutes. Proceedings and Addresses of the American Philosophical Association, 46, pp. 5-20.
(6)    Ibid., p. 15.
(7)    Searle, J.R. (2002). Animal minds. Consciousness and Language, pp. 61-76.
(8)    Davidson, D. (1982). Rational Animals. Dialectica 36, pp. 95-105.
(9)    Frankfurt, H.G. (1971). Freedom of the Will and the Concept of a Person. Journal of Philosophy 68, pp. 5-20.
(10)    Random.org, True Random Number Service. < http://www.random.org/>
(11)    Zie 5, p. 15.
(12)    Nagel, T. (1974). What is it like to be a Bat? Philosophical Review, pp. 435-450.
(13)    Ibid., p. 442.
(14)    Mill, J.S. (1889). An Examination of Sir William Hamilton’s Philosophy. 6th Edition, pp. 243-244.