It’s the energy, stupid. Zo zou je de conclusie van Reiner Kümmel and Dietmar Lindenberger kunnen samenvatten. Uit hun onderzoek blijkt dat het zogeheten Solow residu in neoklassieke economische groeimodellen, de mysterieuze ‘factor X’, die voor een groot deel economische groei verklaart, wel eens goedkope energie zou kunnen zijn. Moeten we ophouden met dure banenplannen en een Ministerie van Energievoorziening oprichten?
Vrije energie
Energie is onvernietigbaar, tenzij het in massa wordt omgezet. Waar het in feite om gaat is niet zozeer energie, maar vrije energie, energie waarmee je nuttige arbeid kan verrichten. De ‘economie’ van het aardse ecosysteem draait om vrije energie. Planten zetten de vrije energie in zonlicht om in chemische energie, die door dieren, schimmels en microben weer om wordt gezet in afvalwarmte. Gelukkig voor ons, is het heelal (vier kelvin) veel kouder dan de aarde (gemiddeld 287 kelvin), waardoor de aarde de afvalwarmte makkelijk kan dumpen.
Energie buitenproportioneel belangrijk
Economen zien vrije energie gewoonlijk niet als iets bijzonders, maar alleen als een grondstof, net als bijvoorbeeld metalen dat zijn. In neoklassieke groeimodellen zijn er twee hoofdfactoren die economische groei verklaren: arbeid en kapitaal. Kort gezegd: investeer je veel geld en zijn er veel arbeiders, dan moet volgens het boekje de economie de grond uit brullen. In klassiek-economische modellen krijgen kapitaal, arbeid en energie de wegingsfactoren 25%, 70% en 5%, omdat van alle kosten, 25% kapitaalkosten, 70% arbeidskosten en 5% energiekosten zijn. Kümmel en Lindenberger onderzochten of dit wel klopt. Ze bestudeerden de groeicijfers van de VS, Japan en Duitsland in de periode 1960-2000. Ze besteedden extra aandacht aan de beide oliecrises in 1973 en 1979. In de periode 1973-1975 daalde het energieverbruik met 7%. Volgens neoklassieke modellen, waarin energie immers voor slechts 5% meetelt, zou dit de economie 0,35% naar beneden laten gaan. In werkelijkheid bleek dit veel meer effect te hebben: rond de drie procent. Kortom: het klassieke model schiet ernstig tekort.
Thermodynamisch evenwicht
In het nieuwe model van Kümmel and Lindenberger staat het concept thermodynamisch evenwicht centraal. Economieën proberen bepaalde doelen, zoals algemeen welzijn of rijkdom, zo groot mogelijk te maken. Neoklassieke economen nemen aan dat er geen beperkingen zijn aan de combinaties van kapitaal, arbeid en energie. Zonder deze beperkingen, is outputelasticiteit gelijk aan het aandeel in de prijs.
In de praktijk zijn die beperkingen er uiteraard wel. Om die reden hebben Kümmel en Lindenberger in hun nieuwe model deze beperkingen opgenomen. In werkelijkheid kan een productiesysteem (fabriek, bedrijf etc.) maximaal op volle capaciteit werken, ook al staat de telefoon roodgloeiend. De mate van automatisering op een gegeven moment is afhankelijk van de hoeveelheden energie-omzetters en informatieverwerkers binnen het systeem. Wettelijke en sociale beperkingen plaatsen “zachte” beperkingen op productiefactoren, voornamelijk arbeid.
In het nieuwe model voorkomen deze beperkingen dat zich een evenwicht instelt.
Uiteraard is de hamvraag: hoe zorgen we voor meer economische groei en tegelijk minder werkloosheid en vervuilende uitstoot? De resultaten lijken er op te wijzen dat energie hier een centrale rol in speelt. “Binnen het huidige wettelijke raamwerk van de markt, hebben we economische groei nodig om werkloosheid te bestrijden,” aldus de twee.[1] “Economische groei die door energie wordt gestuwd, leidt op zijn beurt mogelijk tot toenemende milieuverstoringen, omdat volgens de Eerste en tweede Hoofdwet van de thermodynamica, geen arbeid verricht kan worden zonder energieomzettingen en ontstaan van entropie. Entropieproductie hangt samen met de uitstoot van hitte en deeltjes, voornamelijk kooldioxide, zolang de wereld doorgaat in het huidige tempo fossiele brandstoffen te gebruiken.”
Andere maatregelen die Kümmel aanbeveelt, is de belastingdruk gelijkmaken aan de outputelasticiteit. Dit zou inhouden dat de belasting op arbeid 10-20% procent van de belastingopbrengsten op moet leveren, die op kapitaal i.e. vennootschapsbelasting 30-40% en die op energie 40-50%. “Valsspelende” landen, bijvoorbeeld tax havens waar nauwelijks energiebelasting of vennootschapsbelasting wordt geheven, moeten door invoerheffingen op [producten en diensten alsnog bijdragen aan dit systeem. [2] Totaal anders dan nu dus, en denk ik geen onaardige oplossing.
Bronnen
1. Reiner Kümmel and Dietmar Lindenberger. How energy conversion drives economic growth far from the equilibrium of neoclassical economics.” New Journal of Physics. DOI: 10.1088/1367-2630/16/12/125008 (open toegang)
2. The Second Law of Economics: Energy, Entropy, and the Origins of Wealth, presentatie Kümmel voor ASPO, 2012