Ko

later meer

Persoonlijkheid patiënten beïnvloedt herstel

Herstel na een hersenbloeding of dwarslaesie duurt lang en verloopt niet voor iedereen voorspoedig. Dankzij onderzoek van revalidatiecentrum De Hoogstraat en het UMC Utrecht zijn in een vroeg stadium de patiënten aan te wijzen waar de kwaliteit van leven achterblijft. Zorgverleners kunnen daar op inspelen met aanvullende behandelingen.

Bron plaatje: wikipedia

Het zijn de resultaten van twee promotieonderzoeken. Ten eerste ondervroeg revalidatiearts Patricia Passier 143 patiënten met een subarachnoïdale bloeding (SAB) die gedurende twee jaar bij het UMC Utrecht terecht kwamen. Ook analyseerde ze het welbevinden van patiënten drie jaar na de bloeding. Het blijkt dat de meeste patiënten na drie maanden fysiek redelijk hersteld zijn, maar vaak psychosociale klachten houden. Zo’n tachtig procent van de patiënten rapporteert klachten in het denken, vijftig procent heeft angsten en veertig procent heeft depressieve klachten.

Opvallend genoeg hebben deze klachten meer invloed op de kwaliteit van leven dan de objectief meetbare lichamelijke en cognitieve stoornissen. Passier pleit dan ook voor een individueel revalidatieplan voor patiënten waarbij zowel rekening wordt gehouden met lichamelijke en cognitieve stoornissen als met psychosociale gevolgen van de hersenbloeding.

Daarnaast volgde psycholoog Christel van Leeuwen in haar promotieonderzoek vijf jaar lang 225 mensen met een dwarslaesie. Het welbevinden van dwarslaesiepatiënten blijkt op de lange termijn grotendeels af te hangen van psychosociale factoren. Patiënten die bijvoorbeeld emotioneel stabieler zijn en hun dwarslaesie beter kunnen accepteren blijken een hoger welbevinden te hebben. Het fysieke herstel heeft natuurlijk ook invloed op het welbevinden, maar minder dan gedacht. Van Leeuwen stelt daarom voor om dwarslaesiepatiënten tijdens de revalidatie een korte vragenlijst met twee vragen over welbevinden af te nemen. Patiënten die risico lopen op een langdurig laag welbevinden kunnen op deze manier vroegtijdig geïdentificeerd worden en extra zorg krijgen.

“Voor het herstel op de lange termijn is de ernst van de aandoening vaak niet het belangrijkst”, stelt onderzoeksleider dr. Marcel Post van De Hoogstraat en het UMC Utrecht. “Vooral de persoonlijkheid van patiënten bepaalt het welbevinden. Dat is belangrijk voor zorgverleners, want die zijn geneigd om zich voornamelijk op fysiek herstel te richten.”

Bron: UMC Utrecht

Innoveren in de wereld van de baggeraars

Met een zuigkop die via een flexibele slang aan een schip zit, is zand of grind te winnen tot zo’n 200 m diep. Scheepsbouwer Damen Dredging Equipment hoopt met de diepwaterbaggerkop een nieuwe markt aan te boren.

Gewoonlijk zit een baggerkop vast aan een buis die vanaf het schip wordt neergelaten tot een diepte van zo’n 30 m. ‘Er zijn wel baggerschepen die tot 150 m gaan, maar die zijn ontzettend duur’, zegt ir. Mark Winkelman, hoofd Research van Damen Dredging Equipment. ‘Ons systeem is op bestaande schepen in te passen, waardoor de kosten veel lager liggen.’

Het ontwerp bestaat uit een baggerkop met een pomp, die het opgezogen materiaal in een flexibele slang met een doorsnede van 60 cm perst. ‘Die slang zit op het schip op een haspel, waardoor we gemakkelijk in diepte kunnen variëren.’ De behuizing van de zuigkop en de pomp hangt met kabels onder het schip.

‘Tijdens het varen trekt de hoofdkabel de kop voort over de bodem. Een verticale kabel bij de kop regelt de hoogte ten opzichte van de zeebodem en compenseert voor het deinen van het schip.’

De flexibele slang is speciaal ontworpen. ‘De segmenten van 20 m hebben koppelingen die op trek kunnen worden belast, niet uitsteken en oprolbaar zijn.’ Op een diepte van 200 m zuigt het systeem zo’n 2000 m3 zand per uur op.

Bronnen:
De Technologiekrant
DAMEN Dredging Equipment

Koud asfalt beperkt CO2-emissie

In Dordrecht is een proefstuk weg aangelegd van Ecopave-C asfalt. Dit wordt bij omgevingstemperatuur gemaakt en verwerkt, waardoor de CO2-uitstoot zo’n 40 % lager is dan van conventioneel asfalt.

Het geheim van Ecopave-C (C staat voor cold) is een bitumenemulsie, zeer kleine bolletjes in water. In de asfaltcentrale en bij de wegaanleg scheelt dit mengsel 80 tot 90 % in energie en CO2-uitstoot.

Maar omdat in dit mengsel cement is toegevoegd als bindmiddel, is de CO2-besparing uiteindelijk maar 40 à 50 %. Dit asfaltmengsel is bij een buitentemperatuur vanaf 10 °C te verwerken. Naast energiebesparing is Ecopave-C ook gunstig voor de luchtkwaliteit en de arbeidsomstandigheden.

De weg is aangelegd door Dura Vermeer, welke al sinds 2004 onderzoek doet naar hoe de asfaltproductie en –verwerking met minder energie toe kan. Voor standaardasfalt is nog een temperatuur nodig van 170 °C, maar met de Ecopave-W (‘warm’) werd dat al terug gebracht tot 135 °C. In dit materiaal zat een paraffinewas bijgemengd.

‘We konden vervolgens onder 100 °C komen door schuimbitumen als bindmiddel toe te passen’, aldus ir. Robbert Naus, innovatiemanager. Dit asfaltmengsel reduceerde de CO2-emissie met zo’n 25 %.

Bron: De Technologiekrant

Nieuw onderzoek naar de vorm van bloeddruppels bij misdrijf

Als er een misdaad is gepleegd moeten er zes vragen beantwoord worden: Wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom? En hoe? Met het toekennen van een subsidie aan prof. dr. Daniel Bonn wordt gehoopt via de zogenaamde Bloodstain Pattern Analysis (BPA) sneller en beter een antwoord te krijgen wat er gebeurd is en waar dat precies gebeurde. Bonn gaat zijn expertise op het gebied van vloeistofdynamica gebruiken voor onderzoek aan bloeddruppels waarbij het doel is om uit de vorm van bloedspatten op de plaats van een misdrijf precies te kunnen bepalen waar deze vandaan komen.

Accurate berekening
De huidige berekeningsmethode voor het bepalen van de oorsprong van het bloed gaat ervan uit dat het bloed in een rechte lijn beweegt. Maar in werkelijkheid wordt het pad afgebogen door de zwaartekracht en luchtweerstand. Het NFI heeft onlangs aangetoond dat wanneer onderzoekers met de conventionele methode de bron bepalen aan de hand van een bloedpatroon op een muur, ze er wel tot 44 centimeter naast kunnen zitten. Dat is meer dan het hoogteverschil tussen een zittende en een staande persoon. Een accurate berekening van de positie van het slachtoffer kan richting geven aan het onderzoek: gaat het om moord om zelfverdediging?

Fundamenteel onderzoek
Om met software het pad van een druppel te reconstrueren, zijn drie gegevens nodig: de hoek waarin de bloeddruppels op de muur komen, het volume van de druppels en de snelheid. De hoek is af te lezen uit de verhouding tussen de breedte en de lengte van de bloedspat. Dit wordt momenteel ook al gedaan. Bonn gaat zich bezighouden met de andere twee variabelen. Hij doet dat aan de hand van fundamenteel onderzoek op het gebied van vloeistofdynamica.

Objectiviteit
Het project kan op meerdere manieren bijdragen aan de Bloodstain Pattern Analysis. Ten eerste komt het gebruik van het softwareprogramma de objectiviteit van het onderzoek ten goede. Daarnaast kan de positie van het slachtoffer veel nauwkeuriger berekend worden en kan de plaats delict in 3D worden bekeken. En doordat er meer variabelen worden berekend, kunnen zowel naar boven als naar beneden gerichte bloedspatten worden geanalyseerd. De huidige methode is alleen geschikt voor naar boven gerichte spatten. Tot slot zal het onderzoek met deze software veel minder tijd in beslag nemen.

Bron: Universiteit van Amsterdam

Dwangstoornissen in de meeste gevallen goed te behandelen

Honderdduizenden Nederlanders lijden aan een dwangstoornis, zoals smetvrees of controledwang. De meesten zoeken geen hulp, terwijl hun kwaal vaak wel te behandelen is.

Lees het complete artikel op Gezondheidsnet.nl.

Bijna iedereen heeft wel wat ‘dwangtrekjes’; altijd eerst je linkersok aandoen en dan de rechter, de spullen op je bureau precies recht en op een vaste plek leggen, de badkamer steeds in dezelfde volgorde schoonmaken. Dat betekent niet dat alle ordelijke of bijgelovige mensen ook aan een dwangstoornis lijden. Bovendien: rituelen en gewoonten maken het leven overzichtelijk en creëren houvast. Zo helpen ze ons om met onverwachte gebeurtenissen en onzekerheid om te gaan.

Bij mensen met een dwangstoornis wordt het uitvoeren van zulke rituelen een doel op zich. Doen ze dat niet, dan worden ze extreem onrustig of angstig. Hun routines kunnen uren in beslag nemen en hun leven danig verstoren. Naar schatting 400.000 Nederlanders lijden aan een obsessieve-compulsieve stoornis, zoals een dwangstoornis officieel heet. De term verwijst naar twee kenmerken van de aandoening: obsessies (dwanggedachten) en compulsies (dwanghandelingen). Ze kunnen afzonderlijk voorkomen, maar de meeste dwangpatiënten hebben last van beide. Dwanggedachten zijn zeer onaangename ideeën of beelden die steeds maar terugkomen. Ze gaan over ziekte, dood, agressie, seks of over vreselijke rampen.

Sommige dwangpatiënten zien overal viezigheid en denken dat ze zichzelf of anderen daarmee zullen besmetten. Anderen vrezen dat ze iemand neersteken of doodrijden, misschien wel zonder het zelf door te hebben. Die zinloze en soms schokkende ideeën passen voor hun gevoel helemaal niet bij wie ze zijn. Ze raken patiënten in het diepst van hun ziel, en zorgen behalve voor onrust of angst voor een enorme schaamte. Om die gevoelens te sussen en hun slechte gedachten ongedaan te maken, voeren patiënten fysiek of in gedachten dwanghandelingen uit. Handen wassen bijvoorbeeld, bidden, spullen in een vaste volgorde leggen, of controleren of er niets mis kan gaan. Vaak herhalen ze hun handelingen eindeloos en tellen ze er ook bij. Het geeft een gevoel van controle en zorgt ervoor dat de spanning daalt.

Slaaf van de gedachten
Officieel lijdt iemand aan een dwangstoornis als hij meer dan een uur per dag kwijt is aan zijn dwanggedachten en -handelingen, of als die hem ernstig belemmeren in zijn doen en laten. Het merendeel van de dwangpatiënten lijdt erg onder hun klachten. Met hun dwanghandelingen kunnen ze nog wel leven, zeggen de meesten van hen, maar door de nare, opdringerige dwanggedachten zijn ze altijd bang en kunnen ze nooit één seconde ontspannen. Bovendien hebben ze het idee hun vrije wil te hebben verloren; ze voelen zich machteloos en wanhopig. Alles in hun leven wordt bepaald door de tirannie van de dwang. Niet vreemd dus dat mensen met een dwangstoornis zich een slaaf voelen van hun gedachten.

Erfelijke aanleg
Soms ontstaan dwangklachten vrij plotseling. In andere gevallen ontwikkelen ze zich heel geleidelijk. In de meeste gevallen weten patiënten niet goed waar hun klachten vandaan komen. Vaak is er niet één duidelijke oorzaak en gaat het om een samenloop van omstandigheden. Erfelijke aanleg speelt een belangrijke rol. Als een van je ouders een dwangstoornis heeft, is de kans acht keer zo groot dat jij die ook ontwikkelt.
Maar ook factoren die specifiek met de patiënt te maken hebben, zoals het karakter, de manier van denken en hoe je met stressvolle gebeurtenissen omgaat, zijn van belang. Veel dwangpatiënten hebben bijvoorbeeld een sterke behoefte aan controle en hebben een (te) groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ook zijn ze vaak perfectionistisch en kunnen ze moeilijk met onzekerheid omgaan. Die eigenschappen maken hen waarschijnlijk kwetsbaarder voor een dwangstoornis. Bij tweederde van de patiënten ontstaan de dwangklachten tijdens de puberteit of in de vroege volwassenheid: tussen de 10 en 25 jaar.

Behandeling
Tussen het ontstaan van een dwangstoornis en het moment dat een patiënt zich meldt voor hulp, zit gemiddeld tien jaar of meer. Dat duurt zo lang omdat veel dwangpatiënten zich erg schamen voor hun vreemde gedachten en gedrag. Vaak weten ze niet dat er iets aan te doen is. Ook vinden veel patiënten het een eng idee dat ze hun dwanghandelingen moeten opgeven: ze zijn bang dan de controle over hun leven en zichzelf te verliezen. Een leven met dwang is beangstigend, maar een leven zonder dwang óók.
Zoekt iemand eenmaal hulp, dan wordt de stoornis vaak niet herkend. Bovendien weten artsen lang niet altijd dat er doeltreffende behandelingen voor dwangstoornissen bestaan. Geschat wordt dat tweederde van de dwangpatiënten nooit hulp krijgt. En dat terwijl met de juiste behandeling de klachten bij 80 tot 90 procent van de mensen afnemen. Genezen lukt zelden, maar de gedachten en handelingen terugbrengen tot een hanteerbaar niveau lukt meestal wel.

Gedragstherapie
Uit onderzoek is gebleken dat een speciale vorm van gedragstherapie, ‘exposure en respons-preventie’, het beste werkt bij dwang. Ruim de helft van de patiënten heeft er baat bij. Het gaat om gedragstherapie die mensen met dwangklachten helpt om anders met hun angst of onrust om te gaan.
In plaats van het gevoel ‘ongedaan’ te maken met dwanghandelingen, leren ze dat de paniek ook vanzelf kan verdwijnen, dus zonder aan de eisen van de dwang toe te geven. Zo ontdekken ze: ik heb de zekerheid van al die rituelen helemaal niet nodig.
Een voorbeeld: iemand met smetvrees die de deuren altijd met de ellebogen opent, moet voor een gedragsoefening de deurklink met de hand vastpakken. Dat is de exposure (blootstelling). Vervolgens stelt hij zijn dwangritueel – het handen wassen – een uur uit (respons-preventie). De patiënt zal merken dat de spanning weliswaar hoog oploopt, maar ook vanzelf weer minder wordt. Daardoor worden de dwanggedachten minder overtuigend en neemt de noodzaak om dwanghandelingen uit te voeren af.
Gedragstherapie wordt vaak gegeven in combinatie met cognitieve therapie. Daarbij leert een patiënt z’n dwanggedachten op te sporen en ze aan een kritische blik te onderwerpen. Op die manier vermindert de geloofwaardigheid ervan.

Medicatie
Als alleen gedragstherapie niet of onvoldoende helpt, of als de dwangstoornis gepaard gaat met een depressie, kan medicatie uitkomst bieden. Er zijn ook patiënten die geen gedragstherapie kunnen of willen volgen, en er daarom voor kiezen medicijnen te gebruiken. De medicijnen die dwangpatiënten krijgen voorgeschreven, zijn in de meeste gevallen antidepressiva uit de groep ‘selectieve serotonine heropname remmers’ (SSRI’s).
Simpel gezegd verminderen ze de angst die met dwanggedachten gepaard gaat. Verder verbeteren ze de stemming en helpen ze patiënten om enige afstand te kunnen nemen van hun obsessieve gedachten. Daardoor neemt de noodzaak af om dwanghandelingen uit te voeren.
Met behulp van de juiste behandeling zijn dwangklachten doorgaans in een paar maanden (redelijk) goed te verhelpen. De dwangstoornis wordt er niet mee genezen, maar patiënten leren er op een andere manier mee omgaan, waardoor ze er minder last van hebben.

Hersenstimulatie
Bij één op de tien patiënten halen gedragstherapie en medicijnen niets uit. Als de stoornis dan van dusdanige aard is dat het een levensbedreigende situatie oplevert, komt de patiënt in aanmerking voor een experimentele operatie met diepe hersenstimulatie. Door een bepaald overactief hersengebied continu met kleine stroomstootjes te stimuleren, wordt het tot rust gebracht en nemen de dwangklachten bij een groot deel van de patiënten af. Hoewel deze methode weinig bekend is, wordt dit al jarenlang toegepast bij enkele patiënten.

Bron: Gezondheidsnet.nl

‘Marketingpraktijk profiteert onvoldoende van wetenschap en vice versa’

In zijn afscheidsrede op 19 september j.l. keek prof.dr. Peter Leeflang van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde terug op de spectaculaire ontwikkeling van zijn vakgebied. ‘Marketing is een ander vak geworden door de enorm gegroeide mogelijkheden om klantgegevens te verzamelen,’ zegt hij. ‘Maar de marketingpraktijk maakt nog te weinig gebruik van wetenschappelijke kennis en de academische wereld is nog te vaak te geïsoleerd bezig.’ Volgens Leeflang moet er bovendien een duidelijk onderscheid blijven tussen universiteiten en de hbo-instellingen.

Steeds meer klantgegevens
‘De marketingwetenschap en –praktijk hebben in de afgelopen drie tot vier decennia een spectaculaire ontwikkeling doorgemaakt,’ zegt Leeflang. ‘Dat is voornamelijk te danken aan de enorme groei in mogelijkheden om gegevens te verzamelen met behulp van scanner data (streepjescodes) en de komst en het gebruik van internet. Met al deze gegevens kan steeds beter ingespeeld worden op de wensen van de klant. Hoewel marketing op deze manier veel wetenschappelijker is geworden, maakt de marketingpraktijk nog te weinig gebruik van de toenemende wetenschappelijke kennis. Aan de andere kant zou de academische wereld zich meer kunnen richten op het beter ondersteunen van concrete praktijkvraagstukken. We zijn nog te vaak te geïsoleerd en te theoretisch bezig.’

Universiteit versus hbo
Volgens Peter Leeflang moeten we wetenschappelijk marketingtalent koesteren, beschermen en zelfs afschermen. ‘Nederlandse marketing-wetenschappers staan tweede op de wereldranglijst van toppublicaties en marketing is het sterkst groeiende vakgebied binnen economie en bedrijfskunde.’ Om dat niet in gevaar te brengen beveelt de hoogleraar aan masteropleidingen in economie en business alleen te laten verzorgen door universiteiten van naam en faam waar onderzoek hoog in het vaandel staat. ‘In tegenstelling tot talrijke MBA-opleidingen leiden universiteiten op voor een MScBA, een op onderzoek gebaseerde opleiding.’

Masteropleidingen
De hoogleraar heeft een voorkeur voor een tweejarige masteropleiding en zou dit willen concentreren op vier of vijf locaties in Nederland: ‘Zo waarborgen we de kwaliteit en realiseren we een concentratie van toponderzoekers. Verder moeten we studenten selecteren en de aantallen beperken; minder hoogleraren benoemen, maar deze wel honoreren met een internationaal concurrerend salaris – vergelijk de VS, maar ook Duitsland. Tot slot moet het werken op universiteiten aantrekkelijker worden, zodat talent in Nederland blijft: daar hoort voldoende onderzoektijd en het verminderen van administratieve taken bij.’

Bevordering contact universiteit en bedrijfsleven
Naast zijn lidmaatschap van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW) heeft Leeflang verschillende bedrijfsfuncties bekleed. Om de praktijk in de opleidingen te krijgen, richtte hij in 1981 de MARUG op, de Marketing Associatie Rijksuniversiteit Groningen. ‘Daarmee ontlastte ik mezelf en konden we de studenten meer bieden.’ Voorheen was Leeflang zelf veel bezig met het bevorderen van de contacten tussen enerzijds universiteit en anderzijds bedrijfsleven, nu doet een club van gemotiveerde studenten dat. ‘

Bron: Rijksuniversiteit Groningen

Minder kans op tumorgroei na geïntegreerde bestraling bij borstkanker

De kans dat binnen 3 jaar opnieuw tumorgroei in dezelfde borst optreedt, is minder dan 1% bij de geïntegreerde bestraling die het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) toepast bij vrouwen met borstkanker in stadium I-III. Deze uitkomsten zijn beter dan de te verwachten 3% terugkeer van tumorgroei binnen 3 jaar in dezelfde borst die in het algemeen bij behandeling worden gevonden. Onder leiding van radiotherapeut John Maduro hebben UMCG-onderzoekers de gegevens van 752 vrouwen met borstkanker geëvalueerd. Naast de gegevens over de terugkeer van tumorgroei vonden de onderzoekers ook een 3-jaars overleving van 97% in deze groep vrouwen. De resultaten zijn nu gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift Radiotherapy and Oncology (augustus 2011).

De geïntegreerde bestralingsmethode combineert gerichte bestraling op het weefsel waar de tumor operatief is verwijderd, met de gebruikelijke bestraling van de gehele borst. Het UMCG heeft in 2005 als eerste ziekenhuis in Nederland de geïntegreerde behandeling op grote schaal ingevoerd. Door de bestralingen tegelijkertijd uit te voeren, kan een kleiner gebied gericht worden bestraald en is het totaal aantal behandelingen kleiner bij een gelijke stralingsdosis, dan als de bestralingen na elkaar plaatsvinden.

Effectieve behandeling
Een borstsparende operatie met aansluitend bestraling en in sommige gevallen aanvullende geneesmiddelen waaronder chemotherapie, is de standaardbehandeling bij de diagnose borstkanker stadium I-III. Bij stadium I is sprake van een tumor kleiner dan 2 cm zonder uitzaaiingen naar de okselklieren, bij stadium II is de tumor meestal 2-5 cm en zijn er beperkte uitzaaiingen in de okselklieren, terwijl stadium III duidt op uitgebreide klieruitzaaiingen. De belangrijkste reden voor bestraling na een borstsparende operatie bij borstkanker is het voorkómen dat opnieuw tumorgroei in dezelfde borst optreedt. Maduro en zijn groep hebben het ziektebeloop onderzocht van alle patiënten die met de geïntegreerde methode zijn behandeld in het UMCG in de periode 2005-2008. De resultaten laten zien dat de kans erg klein is dat de ziekte opnieuw terugkomt in dezelfde borst.

Leeftijd
Bij de groep vrouwen waar wel opnieuw tumorgroei optrad is gekeken welke factoren daarbij een rol spelen. Maduro en zijn groep vonden twee factoren die verband houden met een ongunstiger prognose. Vrouwen die bij diagnose een tumor groter dan 2 cm hebben, of vrouwen met tumoren die niet reageren op receptoren voor hormonen en groeifactoren (HER2) bleken meer kans te hebben op nieuwe tumorgroei in een van beide borsten, dan de andere vrouwen. Deze factoren bleken op te treden onafhankelijk van de leeftijd van de vrouwen. Het ontbreken van een leeftijdseffect is in tegenspraak met enkele andere studies waar wel leeftijdsgebonden verschillen in prognose werden gevonden.

Meer ziekenhuizen
Steeds meer ziekenhuizen in Nederland hebben in navolging van het UMCG de geïntegreerde bestraling na een borstsparende operatie ingevoerd. Het UMCG vervolgt haar onderzoek door alle patiënten die met deze therapie zijn behandeld te volgen om daarmee de lange termijn effecten, zoals de 5-jaars overleving, in kaart te brengen. Van alle patiënten met borstkanker die hiervoor in het UMCG worden bestraald, wordt ook bijgehouden welke bijwerkingen zij ondervinden en hoe hun kwaliteit van leven is.

Bron: Rijksuniversiteit Groningen

De vitamines op een rij

We worden allemaal groot gebracht met het idee dat het belangrijk is om voldoende vitamines te eten. Fruit is hierbij een belangrijke bron voor vitamine C, dat is algemeen bekend. Maar welke vitamines zijn er nog meer? Waar zitten ze in en waarvoor heb je ze nodig? Onderstaand een opsomming.

Onmisbaar
Vitamines zijn onmisbaar voor je lichaam omdat ze je helpen gezond te blijven. Helaas maakt je lichaam de meeste vitamines niet zelf aan, wat betekent dat je ze via gezonde voeding en eventueel via voedingssupplementen moet binnenkrijgen. Er bestaan dertien verschillende vitamines. Hiervan zijn vier vitamines oplosbaar in vet en negen vitamines oplosbaar in water. De vetoplosbare vitamines zijn A, D, E en K. Die kunnen in je lichaam worden opgeslagen. De wateroplosbare vitamines zijn B1, B2, B3, B5, B6, B8, B11, B12 en vitamine C. Je lichaam kan deze stoffen niet goed vasthouden en daarom moet je ze dagelijks aanvullen.

De hoeveelheid vitamines die je nodig hebt, hangt af van je persoonlijke situatie. Zo zijn je leeftijd, ziekte, zwangerschap en huidskleur bijvoorbeeld van invloed.

Vitamine A
Vitamine A zorgt ervoor dat je immuunsysteem goed functioneert. Daarnaast is vitamine A goed voor je huid, haar en tandvlees en voorkomt het nachtblindheid. Je haalt deze vitamine uit vis, lever, melkproducten (zoals vla, yoghurt) en halvarine en margarine.

Vitamine B1
Vroeger dacht men dat er maar één vitamine B bestond. Tegenwoordig weet men dat er verschillende B-vitamines zijn, die voor hun werking deels van elkaar afhankelijk zijn.

Vitamine B1 zorgt voor de verbranding van koolhydraten, waardoor je lichaam energie krijgt. Het speelt ook een rol bij de geleiding van zenuwprikkels. Bij een tekort krijg je last van vermoeidheid, depressiviteit en een gebrek aan eetlust. B1 zit vooral in varkensvlees, graanproducten en peulvruchten.

Vitamine B2
Vitamine B2 is nodig voor een goede spijsvertering. Verder houdt het je huid en haren gezond. B2 komt voor in melkproducten, vlees, groente, fruit en graanproducten. Tekorten aan deze stof zijn zeldzaam.

Vitamine B3
Vitamine B3 helpt je lichaam energie te halen uit suiker, vet en eiwit. Daarnaast speelt het een rol bij de werking van het zenuwstelsel. B3 zorgt tevens voor een gezonde huid. Goede bronnen voor vitamine B3 zijn vlees, vis, noten, graanproducten, groente en fruit. Tekorten komen niet veel voor.

Vitamine B5
B5 zit in bijna alle voedingsmiddelen, dus je hoeft niet bang te zijn dat je er te weinig van binnen krijgt. B5 zorgt ervoor dat je lichaam eiwitten, vetten en koolhydraten kan afbreken. Het stimuleert de aanmaak van antistresshormonen en afweerstoffen.

Vitamine B6
Vitamine B6 is belangrijk voor je spijsvertering en weerstand. Verder helpt het bij de aanmaak van rode bloedcellen, is het een onmisbare stof is voor je zenuwstelsel en houdt het je geslachtshormonen in evenwicht. B6 zou daarom de symptomen van het premenstrueel syndroom (PMS) verlichten. Bloedarmoede, huidproblemen en een verminderde weerstand zijn symptomen van een tekort aan B6. Je haalt deze vitamine vooral uit vlees, vis, ei, peulvruchten, aardappels en volkoren producten.

Vitamine B8
Met vitamine B8 houd je je huid en haar gezond. Daarnaast stimuleert B8 de aanmaak van vetzuren. Het is te vinden in eieren, melk, soja, noten, chocolade en bloemkool. Een tekort aan vitamine B8 komt niet vaak voor.

Vitamine B11 (foliumzuur)
Vitamine B11 is bekend onder de noemer foliumzuur. Deze stof is heel belangrijk bij de aanmaak van bloed en DNA-materiaal. B11 helpt bovendien beschermen tegen hart- en vaatziekten. Als je zwanger wilt worden, doe je er goed aan extra foliumzuur slikken. Daarmee vermindert de kans op een kind met een open ruggetje. Een tekort aan foliumzuur kan leiden tot vermoeidheid, verminderde eetlust, gewichtsverlies en geheugenproblemen. Deze vitamine zit vooral in groene groenten, fruit en volkoren producten.

Vitamine B12
Vitamine B12 komt alleen voor in voedingsmiddelen van dierlijke afkomst, zoals vlees en zuivel. Het is onder andere nodig voor de productie van rode bloedcellen en voor een goed werkend zenuwstelsel. Vooral oudere mensen kunnen last krijgen van een tekort aan B12. Bij hen leidt dit dan vaak tot geheugenproblemen.

Vitamine C
Vitamine C is goed voor je weerstand. Maar je houdt er ook gezonde tanden, botten en bloedvaten mee en het vertraagt het verouderingsproces. Groente, fruit en aardappels zijn de belangrijkste bronnen. Let wel: sinaasappels en kiwi’s bevatten veel meer vitamine C dan bijvoorbeeld appels. Slik extra vitamine C als je vaak verkouden bent, weinig energie hebt en wondjes slecht genezen.

Vitamine D
Je lichaam heeft vitamine D nodig voor sterke botten en tanden. Bij kinderen in de groei zorgt vitamine D dat calcium en fosfor uit de voeding in de botten en tanden worden vastgelegd. Op latere leeftijd is vitamine D nodig om botontkalking te beperken. Het is ook belangrijk om je weerstand op peil te houden en om spierkracht te behouden. Dit laatste is onder andere belangrijk om vallen bij ouderen te voorkomen. Een tekort aan vitamine D wordt eveneens in verband gebracht met een winterdip.

Vitamine D is één van de weinige vitamines die het lichaam zelf kan aanmaken. Dat gebeurt in de huid onder invloed van zonlicht. Aangezien de zon in de wintermaanden in Nederland onvoldoende kracht heeft voor de aanmaak van vitamine D is voor veel mensen een supplement met vitamine D een zinvol extraatje. De Nederlandse Gezondheidsraad adviseert ook bepaalde groepen extra vitamine D.

Vitamine E
Vitamine E houdt de huid, zenuwen, spieren, rode bloedcellen en het hart gezond. Het helpt ook om hart- en vaatziekten te voorkomen. Qua eten moet je denken aan plantaardige olie, noten, graanproducten, muesli en sesamzaad. Ernstige verschijnselelen als gevolg van een vitamine E-tekort zijn zeer zeldzaam.

Vitamine K
Tenslotte heb je vitamine K vooral nodig voor de bloedstolling. Het wordt grotendeels in je dikke darm aangemaakt. Verder kun je deze vitamine uit broccoli en spinazie halen. Kinderen die borstvoeding krijgen, hebben de eerste drie maanden dagelijks 25 microgram vitamine K nodig. Volledige zuigelingenvoeding bevat al voldoende vitamine K.

Zie ook de ADH van vitamines.

Bronnen:
Vitamines op een rij – Gezondheidsnet.nl
Wat is vitamine D? – Kiesvoorietsextra.nl

Stoppen met roken verbetert het seksleven.

Stoppen met roken verbetert de seks

Stoppen met roken verbetert het seksleven.
Stoppen met roken verbetert het seksleven.
Stoppen met roken verbetert de bedprestaties van mannen. Dat concluderen wetenschappers uit Boston die onderzoek verrichtten naar de seksuele gezondheid van mannen die succesvol waren gestopt met roken, en mannen die weer zijn begonnen na het volgen van een stoppen-met-rokenprogramma. De onderzoekers denken dat artsen met hun voorlopige bevindingen mannen makkelijker kunnen overtuigen van het nut om met roken te stoppen. Dat rokers tweemaal zoveel kans lopen op impotentie als niet-rokers was al bekend uit ander onderzoek.

Wat dat betreft gaat het dus de goede kant op met de seksbeleving in Nederland; enkele weken geleden kwam Stivoro nog met een persbericht dat Nederland momenteel het laagste percentage rokers ooit kent. Goed nieuws, behalve dus voor de buren…

Bron:
Association between smoking cessation and sexual health in men (let op: om het hele onderzoek te lezen moet je inloggen)
Artsennet.nl
Prevalentiecijfers Stivoro (onderstaande afbeelding)

Het aantal rokers is in 2011 aanzienlijk gedaald