De (On)Zin van Alternatieve Geneeskunde deel 2/2

Dit artikel is geschreven door gastauteur Peter Snijders. Deel 1 van dit artikel is hier te vinden.

 

3. Paradigmaproblemen
Het werken vanuit verschillende paradigma’s is de belangrijkste reden voor het onbegrip tussen “alternatief” en “regulier” en het vastlopen van de discussie. In deze paragraaf behandelen we hoe “alternatief” en “regulier” op inhoudelijk niveau gescheiden zijn, en waarom deze scheiding wel begrijpelijk maar niet zinvol is.

Thomas Kuhn. Bron plaatje: Wikipedia

In 1962 publiceerde Thomas Kuhn de studie The Structure of Scientific Revolutions. Hierin lanceerde Kuhn het begrip paradigma: het referentiekader waarbinnen men wetenschap bedrijft. Een paradigma is als het ware de theoretische bril waardoor men het empirische domein bekijkt; een soort zeitgeist die bepaalt wat goede onderzoeksobjecten zijn, op wat voor manier men onderzoek dient te verrichten, hoe men de resultaten interpreteert, enzovoort. Paradigma’s verschuiven uiteraard met de tijd, soms radicaal, soms geleidelijk. In het geval van Semmelweis zagen we dat zijn denken buiten het kader van het toen dominante paradigma viel, en welke gevolgen het had. In het debat over “alternatief” versus “regulier” zijn paradigmaverschillen mijns inziens de reden voor het wederzijdse onbegrip. Sceptici argumenteren vaak dat er geen enkele theoretische onderbouwing is voor de werking van alternatieve geneeskundes. Dit is niet waar; er is alleen geen onderbouwing die past binnen het huidige dominante medisch-wetenschappelijke paradigma. (Natuurlijk moeten we hier oppassen: we kunnen niet één algemene onderbouwing voor “alternatieve geneeskunde” eisen, omdat er niet één “alternatieve geneeskunde” is, zoals we eerder al zagen). De meeste vormen van alternatieve geneeskunde pretenderen ook helemaal niet te passen binnen het reguliere paradigma. In dit essay kiezen we geen partij; het gaat hier om de constatering dat men langs elkaar heen praat, en dat hierop het debat vastloopt. Men vergelijkt appels en peren, en zelfs dat is nog te simpel gezegd wanneer men de diversiteit van alternatieve geneeskunde meerekent. We vergelijken dus eigenlijk appels met peren, druiven, sinaasappels, mango’s – een hele fruitmand. Er is dus wel onderscheid tussen al die verschillende geneeskundes, maar een algemeen onderscheid tussen “alternatief” en “regulier” is een oversimplificatie.
Maar betekent dit dat al deze geneeskundes onverenigbaar zijn? Maakt complementaire geneeskunde eigenlijk wel een kans? Er zijn mogelijkheden. In zijn studie over Kuhn en Semmelweis noemt Donald Gillies dat paradigmawisselingen in de medische wereld ingewikkelder zijn dan in de natuurwetenschappen, welke Kuhn voornamelijk in gedachte had (173). Gillies legt uit dat er in de medische wetenschap ruimte is voor meerdere paradigma’s om naast elkaar te bestaan. The Germ Theory of Disease van Pasteur, bijvoorbeeld – het paradigma waar Semmelweis in had gepast – is niet allesomvattend: kanker wordt er niet door verklaard (173). Het onderzoek naar en het behandelen van kanker werkt dus vanuit een ander referentiekader dan het onderzoek naar infecties. En denk eens aan psychotherapie en het onderzoek naar mentale stoornissen – dat is weer heel anders. De “reguliere” medische wetenschap staat op die manier bol van “alternatieven”. Dit biedt hoop voor complementaire geneeskunde. En er is zeker behoefte aan nieuwe perspectieven binnen de huidige medische wetenschap: bacteriën worden bijvoorbeeld langzaam maar zeker resistent tegen antibiotica – toch wel een stock-in-trade van de reguliere geneeskunde – wat vereist dat we nieuwe geneesmiddelen vinden. Het laten verdwijnen van de fictieve strakke lijn tussen “alternatief” en “regulier” en ruimte maken voor “complementair” heeft dus zin.
Samengevat: op theoretisch niveau spreekt men in het debat over alternatieve geneeskunde langs elkaar heen vanwege paradigmatische verschillen. Het zou echter productief zijn die afstand te overbruggen; het zou kunnen leiden tot broodnodige nieuwe inzichten bij het tackelen van de problemen waarmee de geneeskunde tegenwoordig wordt geconfronteerd.

4. Conclusie

Appels met peren vergelijken

Als kwestie van discours zijn er meerdere problemen met het onderscheid tussen “alternatief” en “regulier”. Ten eerste valt onder de algemene noemer “alternatief” een breed en divers scala van medische systemen, die vaak weinig met elkaar gemeen hebben, en soms zelfs meer gemeen hebben met reguliere geneeskunde dan met ander vormen van alternatieve geneeskunde. De term “alternatief” dekt dus een te grote, te heterogene lading; er is niet één alternatieve geneeskunde. Daarnaast zijn “alternatief” en “regulier” relatieve, tijd- en paradigmagebonden begrippen. Wat vandaag alternatief is, is morgen regulier, en omgekeerd – de harde scheiding tussen de twee is dus moeilijk houdbaar. Erger nog, de dichotomie leidt tot een vals dilemma – “alternatief” en “regulier” staan helemaal niet haaks op elkaar, maar zijn prima te verenigen wanneer we het in plaats van alternatieve geneeskunde over complementaire geneeskunde hebben. In het theoretische debat praat men langs elkaar heen omdat men redeneert vanuit verschillende paradigma’s – en men vergelijkt niet alleen appels en peren, maar eigenlijk hele fruitmanden. Dit hoeft geen obstakel te zijn: in de medische wetenschap bestaan er al verschillende theoretische referentiekaders naast elkaar. De praktische werkzaamheid van specifieke alternatieve systemen is een ander probleem, maar als discourskwestie is het onderscheid tussen “alternatief” en “regulier” moeilijk houdbaar en weinig zinvol. Wat wel zin heeft is verschillende geneeskundes elkaar te laten aanvullen en zo met gebundelde krachten de medische uitdagingen van onze tijd aan te gaan. Appels en peren zijn allebei fruit, en alternatief en regulier zijn allebei geneeskunde. Het doel van de geneeskunde is mensen beter maken, niet kibbelen over theorie.

Bronnen

Gillies, D. “Hempelian and Kuhnian approaches in the philosophy of medicine: the Semmelweis case.” Studies in History and Philosophy of Science Part C: Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 36, Iss 1 (maart 2005), pp. 159 – 181. Web.

Kuhn, Thomas S. The Structure of Scientific Revolutions. Chicago: the University of Chicago Press 1996 [orig. 1962]. Print.

Persson, Johannes. “Semmelweis’s methodology from the modern stand-point: intervention studies and causal ontology.”Studies in History and Philosophy of Science Part C: History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 40, Iss 3 (september 2009), pp. 204-209. Web.

Semmelweis, I. The etiology, concept, and prophylaxis of childbed fever (Vert. K. Codell Carter) Madison, WI: University of Wisconsin Press 1983 [orig. 1861]. Print.

‘Nederland heeft weinig aandacht voor mensenrechten’

Nederland heeft altijd de mond vol van mensenrechten, maar de hand in eigen boezem steken is niet gebruikelijk. Als er kritiek komt op Nederland zelf, dan willen we dat niet weten. Dat constateert Barbara Oomen in haar oratie die ze vorige week vrijdag in de Middelburgse burgerzaal uitsprak.

 

In haar oratie is Oomen kritisch op Nederland. “In Nederland is er verbluffend weinig aandacht voor mensenrechten.” En dat terwijl Nederland zelf het idee heeft dat ze heel goed bezig is op het gebied van de mensenrechten. Het is een belangrijk onderwerp in het contact met andere landen. Maar op tal van punten blijkt dat de Nederlandse overheid zich niet houdt aan internationale verdragen. Nederland wordt regelmatig op de vingers getikt door internationale organisaties, zoals Amnesty of de VN-Comités die toezien op de naleving van verdragen. In haar oratie noemt ze een onderzoek van de VN naar de Nederlandse situatie. Op tal van punten scoort Nederland volgens dat rapport uit 2008 goed, maar ook op tal van punten slecht. Dit rapport is volgens haar niet eens in het parlement besproken.

 

Barbara Oomen. Bron afbeelding: 4en5mei.nl

Oomen: “Dit komt omdat in Nederland verdragen, eenmaal geratificeerd, automatisch een plaats hebben in de rechtsorde. Zij hoeven niet met een wet te worden omgezet, en het parlement kan zelfs de meest vergaande verdragen stilzwijgend goedkeuren.” Als uit een internationaal verdrag blijkt dat Nederland rechten schendt van bijvoorbeeld kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers, dan wordt in Nederland wel geargumenteerd dat ‘het parlement het zo (democratisch) heeft afgesproken’. In andere landen kunnen rechters de politici daarnaast terechtwijzen omdat ze verdragen schenden. In Nederland kan dat ook, maar daar houden we niet van. We vrezen al snel een claimcultuur.”

 Drie voorbeelden

Zelf noemt Oomen drie voorbeelden waar Nederland het laat liggen. Het eerste is huiselijk geweld. In internationale verdragen staat dat de overheid verantwoordelijkheid moet dragen voor preventie van huiselijk geweld. Ook zou het openbaar ministerie een dader moeten aanklagen, zelfs wanneer bij een constatering blijkt dat de vrouw geen aangifte durft te doen.

 

Als voorbeeld een recent geval uit Zierikzee. Een man zit in voorarrest voor seksueel misbruik van zijn dochter. Zijn vrouw klopt tevergeefs aan bij een Blijf van mijn lijf huis, waarschuwt de burgemeester en zegt in het regionale dagblad het ergste te vrezen als haar man op vrije voeten zou komen. Toch laat de rechter de man vrij voor verlof en wordt de vrouw hierover niet ingelicht. Achteraf blijkt dat hij in de cel probeerde een wapen te kopen. Tijdens het verlof vermoordt hij twee van zijn kinderen en probeert zijn vrouw om te brengen. De overheid heeft volgens Oomen in deze zaak zijn verantwoordelijkheid onvoldoende genomen. Ze had de vrouw op voorhand beter moeten beschermen.

 

Bij sommige verdragen ligt de formulering van de rechten genuanceerder. Zo zijn er internationale verdragen waarin staat dat toegang tot onderwijs of gezondheidszorg niet minder mag worden. Oomen: “Als je ziet wat deze regering voorstelt op het gebied van hoger onderwijs of gezondheidszorg, zou je kunnen beargumenteren dat het een verslechtering van de toegang tot deze voorzieningen is. In Engeland dient een vergelijkbare zaak over de bezuinigingen op het hoger onderwijs naar aanleiding van de enorme verhoging van de collegegelden. Ook in Nederland zijn de maatregelen van Zijlstra over de langstudeerders en in de gezondheidszorg rond het persoons gebonden budget voorbeelden van maatregelen die tegen de verdragen ingaan.”

 

Tenslotte is ook het mensenrechten onderwijs in Nederland minder goed geworden. Oomen: “Sinds staatsinrichting uit het geschiedenisvak is gehaald, krijgen de Nederlandse kinderen maar weinig informatie welke (internationale) organisaties er allemaal bestaan en wat ze doen op het gebied van mensenrechten. Je kunt dan denken aan informatie over de Verenigde Naties.” Een goed initiatief is volgens Oomen het idee van de Vreedzame school, waar basisscholen in Utrecht de kinderen betrekken bij het maken van omgangsregels en leren te bemiddelen bij conflicten.

 Positieve ontwikkeling

Een andere positieve ontwikkeling is dat sommige steden, zoals Utrecht, zich aanmelden als mensenrechtenstad. “Zij toetsen hun beleid aan de hand van internationale verdragen. Dat kan gaan over armoedebeleid, opvang van daklozen, de privacy rond cameratoezicht of het omgaan met homorechten. Zij werken daarin samen met andere steden. Het is mooi initiatief want een deel van de  mensenrechten kun je ook goed toepassen op lokaal niveau.”

 

Bron:
Ries Agterberg via DUB

Zie ook de oratie van Barbara Oomen

‘Uitslapen zit in de genen’

Studenten en andere langslapers hebben er weer een excuus bij: uit onderzoek is gebleken dat mensen die het ABCC9-gen hebben, dagelijks een half uur extra slaap nodig hebben. Dit concluderen onderzoekers van de University of Edinburgh. Zij bestudeerden meer dan 10.000 Europeanen. De deelnemers rapporteerden hoe lang ze sliepen op dagen dat ze niet per se vroeg op hoefden te staan. Ook lieten ze bloed afnemen voor DNA-analyse.

Bron plaatje: Wikipedia
Meer slaap
Degenen met het ABCC9-gen bleken meer slaap nodig te hebben dan het gemiddelde van acht uur per nacht. Deze bevinding komt overeen met onderzoek bij fruitvliegen. Fruitvliegen zonder het ABCC9-gen kunnen met drie uur slaap minder toe.

Familie
“Mensen slapen ongeveer een derde van hun leven. De neiging om korter of juist langer te slapen komt vaak in een familie voor. De hoeveelheid slaap die je nodig hebt heeft ook te maken met je leeftijd, het seizoen en je slaap-waak-ritme. Inzicht in de biologie van het slapen is belangrijk bij de ontrafeling van de gezondheidseffecten van slaap.”, zegt dr. Jim Wilson.

Bron: Gezondheidsnet.nl

De (On)Zin van Alternatieve Geneeskunde deel 1/2

Dit artikel is geschreven door gastauteur Peter Snijders.

 

1. Inleiding
Op de cover van de bètacanon van Fokke en Sukke stond een geweldige strip: Fokke en Sukke, gehuld in labjassen, staan naast een tafel waarop Sukke zojuist een geslaagde scheikundige proef heeft gedaan. Fokke kijkt er kritisch naar en zegt, ‘Zeer indrukwekkend, collega… maar werkt het ook in theorie?’
Het debat rond de effectiviteit van alternatieve geneeskunde is niet zonder scherpe randjes, om het even mild uit te drukken. Bij grote delen van het “reguliere” medisch-wetenschappelijke establishment druipt de scepsis ervan af – kwakzalverij, zo luidt de beschuldiging – terwijl delen van de “alternatieve” gemeenschap het establishment ervan betichten de pion van de farmaceutische industrie te zijn. De praktische werking van alternatieve geneeskunde wordt gedisputeerd, waarbij beide partijen met “objectief” statistisch bewijs komen. Bij het debat over theoretische werking praat men langs elkaar heen. De discussie is een mijnenveld van conflicterend bewijs, onduidelijkheid en onbegrip. In dit artikel zetten we de gebruikelijke medisch-wetenschappelijke bril af en benaderen eens de kwestie vanuit het perspectief van de geesteswetenschappen. Daarbij richten we ons hier op de volgende vraag: in hoeverre is het onderscheid tussen “alternatief” en “regulier” überhaupt zinvol?
We bekijken de kwestie dus vooral als discoursprobleem, maar praktische integratie zal ook aan bod komen. We vellen geen oordeel over het al dan niet “werken” van alternatieve geneeskunde, maar zoeken uit of er wel zoiets is als alternatieve geneeskunde.

Bron afbeelding: Wikipedia

2. Een kwestie van definitie
De termen “alternatief” en “regulier” zijn lang niet zo onproblematisch als ze misschien lijken. In wezen zijn er drie problemen: ten eerste, de onjuiste generalisatie achter het woord “alternatief”; ten tweede, de relatieve aard van de termen, en ten derde het valse dilemma waarvoor ze men stellen.

2.1 Onjuiste generalisatie
“Alternatieve geneeskunde” is een soort allesomvattende term voor alle vormen van geneeskunde die afwijken van de methodes en/of de theoretische grondslag van “reguliere” Westerse geneeskunde. In de praktijk komt dit tegenwoordig neer op een heleboel dingen – homeopathie, acupunctuur, chiropractie, osteopathie, Reiki, T-touch, Traditional Chinese Medicine (waar acupunctuur eigenlijk onder valt), kruiden, bloesem remedies, naturopathie, en meer – die allemaal onder de algemene noemer van “alternatieve geneeskunde” vallen. Veel van de bovengenoemde medische systemen verschillen echter van elkaar als dag en nacht: je kunt chiropractie niet over één kam scheren met Reiki of T-touch; ze verschillen wezenlijk van elkaar in hun visie op het menselijke lichaam en de oorsprong van ziekte. Verborgen achter de algemene noemer schuilt het gevaar van de onterechte generalisatie. Nog een voorbeeld: waarom zou je kruiden onder dezelfde noemer zetten als chiropractie? Het gebruik van geneeskrachtige kruiden heeft qua methode en achterliggende theorie veel meer gemeen met reguliere ‘pillen’. Zou het niet logischer zijn om die twee dan onder één noemer te vatten? Dit probleem komt ook terug bij de geloofwaardigheidkwestie: Traditional Chinese Medicine (TCM) – waar centrale opleidingen en peer-reviewde wetenschappelijke vaktijdschriften voor bestaan – zal voor veel wetenschappers makkelijker te accepteren zijn dan het meer spirituele Reiki. Waarom zou men dan proberen een oordeel te vellen over alternatieve geneeskunde in het algemeen? Voor sceptici is het misschien verleidelijk om alle alternatieve geneeskunde af te doen als “één pot nat”, maar dat getuigt niet bepaald van wetenschappelijke professionaliteit of betrokkenheid, en komt de geloofwaardigheid van de scepticus niet ten goede. De term “alternatieve geneeskunde” is lang niet zo onproblematisch als vaak impliciet wordt aangenomen.

2.2 Aard van de begrippen
Het tweede probleem dat een zinvolle scheiding van “alternatief” en “regulier” in de weg staat is de relatieve aard van de begrippen. Simpel gezegd: wat vandaag alternatief is, kan morgen regulier zijn, en omgekeerd. Dit heeft te maken met paradigmawisselingen, waar we in de volgende paragraaf op terugkomen. Hier volstaat een indringend historisch voorbeeld: het verhaal van dr. Semmelweis.

In 1846 kreeg de Hongaarse arts Ignaz Semmelweis de leiding over een obstetrische kliniek in het Generale Ziekenhuis van Wenen. Deze kliniek was één van twee klinieken in het ziekenhuis die arme, underprivileged vrouwen gratis hulp boden bij bevallingen. Beide klinieken hadden te maken met de dodelijke ziekte kraamvrouwenkoorts, maar het sterftecijfer van de kliniek van Semmelweis lag beduidend hoger (fluctuerend tussen 7% en 16%; dat van de tweede kliniek zat tussen de 2% en de 8% (Semmelweis 131)). Wanhopig vroeg Semmelweis zich af waar die sterfte toch vandaan kwam – het enige verschil was dat zijn kliniek bemand werd door artsen en artsen in opleiding, terwijl de tweede kliniek verzorgd werd door vroedvrouwen. De doorbraak kwam toen een collega van Semmelweis, dr. Kolletschka, overleed aan symptomen identiek aan die van kraamvrouwenkoorts nadat hij geprikt was door een mes dat werd gebruikt bij een autopsie (Gillies 164). Er ging een lichtje branden bij Semmelweis: artsen – en vooral artsen in opleiding – werkten veel met lijken. Wat als zij nou een soort “kadaverdeeltjes” aan hun handen hadden die de ziekte veroorzaakte (Semmelweis 91)? De dokter nam de proef op de som en liet al zijn artsen voortaan hun handen wassen in chloorkalkwater. Het werkte – het sterftecijfer nam drastisch af (92).

Semmelweis. Bron afbeelding: Wikipedia

Nu komen we bij de crux van het verhaal: Semmelweis publiceerde zijn bevindingen en kreeg te maken met hevige scepsis. Kraamvrouwenkoorts, zo was het heersende “reguliere” beeld, werd veroorzaakt door miasma (“slechte lucht”). De bevindingen van Semmelweis werden letterlijk afgedaan als ‘onwetenschappelijk’ (Gillies 179); ze hadden geen adequate theoretische basis (Gillies 169-171; Carter 2005). Als we “alternatieve geneeskunde” definiëren als alle vormen van geneeskunde die afwijken van de methodes en/of de theoretische grondslag van “reguliere” geneeskunde, dan was Semmelweis absoluut “alternatief”. Vandaag de dag is zijn “alternatieve” behandeling – je handen wassen tussen een autopsie en een bevalling – echter buitengewoon “regulier”. “Alternatief” en “regulier” zijn dus relatieve begrippen die met de tijd – en paradigma’s – veranderen. Zo absoluut is de scheiding tussen de twee dus niet.

2.3 Vals dilemma
Tot nu toe hebben we gezien dat “alternatief” en “regulier” relatieve begrippen zijn, en dat de huidige invulling van “alternatief” problematisch is. Maar er is nog een probleem: de dichotomie tussen “alternatief” en “regulier” is een vals dilemma. De twee staan helemaal niet haaks op elkaar, zoals het discours suggereert – ze kunnen elkaar prima aanvullen. Men gebruikt hiervoor veelal de term “complementaire geneeskunde”; deze term suggereert samenwerking tussen de geneeskundes en is daarmee veel positiever. Een dergelijke aanpassing van het discours is belangrijke stap op de weg naar een nieuw medisch paradigma.

Samengevat: de scheiding tussen “alternatief” en “regulier” stuit op drie problemen – de problematische algemeenheid van de term “alternatief” in moderne context, de relatieve, paradigmagebonden aard van “alternatief” en “regulier”, en het valse dilemma dat een productieve complementaire geneeskunde in de weg staat. Maar zijn de verschillende geneeskundige systemen überhaupt wel verzoenbaar wanneer ze verschillende paradigma’s vertegenwoordigen?

Meer over deze kwestie in deel 2.

 

Bronnen

Gillies, D. “Hempelian and Kuhnian approaches in the philosophy of medicine: the Semmelweis case.” Studies in History and Philosophy of Science Part C: Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 36, Iss 1 (maart 2005), pp. 159 – 181. Web.

Kuhn, Thomas S. The Structure of Scientific Revolutions. Chicago: the University of Chicago Press 1996 [orig. 1962]. Print.

Persson, Johannes. “Semmelweis’s methodology from the modern stand-point: intervention studies and causal ontology.” Studies in History and Philosophy of Science Part C: History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences. Vol 40, Iss 3 (september 2009), pp. 204-209. Web.

Semmelweis, I. The etiology, concept, and prophylaxis of childbed fever (Vert. K. Codell Carter) Madison, WI: University of Wisconsin Press 1983 [orig. 1861]. Print.

Video: Flexibele en transparante tablets nabij

Afgelopen voorjaar kwam Samsung al op de proppen met de 22-inch Transparent BLU LCD TV; een tv waar je doorheen kunt kijken. Deze worden inmiddels ook al verkocht, al is het met name in de commerciële sector (voor advertenties e.d.).

Inmiddels wordt er natuurlijk hard doorgewerkt aan de gadgets van de toekomst.  Zo showt Samsung via een filmpje op internet een concepttablet die geheel bestaat uit een doorzichtig en buigbaar scherm. Hoewel dit verre toekomst lijkt, is de benodigde technologie in principe allemaal al aanwezig. Wie weet lopen we over een paar jaar allemaal wel met zo’n tablet papiertje in onze zak…

 

Bron: WebWereld

Persoonlijkheid patiënten beïnvloedt herstel

Herstel na een hersenbloeding of dwarslaesie duurt lang en verloopt niet voor iedereen voorspoedig. Dankzij onderzoek van revalidatiecentrum De Hoogstraat en het UMC Utrecht zijn in een vroeg stadium de patiënten aan te wijzen waar de kwaliteit van leven achterblijft. Zorgverleners kunnen daar op inspelen met aanvullende behandelingen.

Bron plaatje: wikipedia

Het zijn de resultaten van twee promotieonderzoeken. Ten eerste ondervroeg revalidatiearts Patricia Passier 143 patiënten met een subarachnoïdale bloeding (SAB) die gedurende twee jaar bij het UMC Utrecht terecht kwamen. Ook analyseerde ze het welbevinden van patiënten drie jaar na de bloeding. Het blijkt dat de meeste patiënten na drie maanden fysiek redelijk hersteld zijn, maar vaak psychosociale klachten houden. Zo’n tachtig procent van de patiënten rapporteert klachten in het denken, vijftig procent heeft angsten en veertig procent heeft depressieve klachten.

Opvallend genoeg hebben deze klachten meer invloed op de kwaliteit van leven dan de objectief meetbare lichamelijke en cognitieve stoornissen. Passier pleit dan ook voor een individueel revalidatieplan voor patiënten waarbij zowel rekening wordt gehouden met lichamelijke en cognitieve stoornissen als met psychosociale gevolgen van de hersenbloeding.

Daarnaast volgde psycholoog Christel van Leeuwen in haar promotieonderzoek vijf jaar lang 225 mensen met een dwarslaesie. Het welbevinden van dwarslaesiepatiënten blijkt op de lange termijn grotendeels af te hangen van psychosociale factoren. Patiënten die bijvoorbeeld emotioneel stabieler zijn en hun dwarslaesie beter kunnen accepteren blijken een hoger welbevinden te hebben. Het fysieke herstel heeft natuurlijk ook invloed op het welbevinden, maar minder dan gedacht. Van Leeuwen stelt daarom voor om dwarslaesiepatiënten tijdens de revalidatie een korte vragenlijst met twee vragen over welbevinden af te nemen. Patiënten die risico lopen op een langdurig laag welbevinden kunnen op deze manier vroegtijdig geïdentificeerd worden en extra zorg krijgen.

“Voor het herstel op de lange termijn is de ernst van de aandoening vaak niet het belangrijkst”, stelt onderzoeksleider dr. Marcel Post van De Hoogstraat en het UMC Utrecht. “Vooral de persoonlijkheid van patiënten bepaalt het welbevinden. Dat is belangrijk voor zorgverleners, want die zijn geneigd om zich voornamelijk op fysiek herstel te richten.”

Bron: UMC Utrecht

Zou een meercellig ammoniakwezen er zo uit zien?

Kan leven bestaan zonder water?

Leven kan niet bestaan zonder water, is een befaamd dogma onder astrobiologen. Allerlei zeer ingewikkelde berekeningen worden losgelaten op exoplaneten om te bepalen of er daadwerkelijk vloeibaar water voor kan komen op een bepaalde plek. Terecht? Nee. Er zijn heel goed ook andere manieren denkbaar waarop leven zou kunnen functioneren.

Wat is leven?
Over een antwoord op deze vraag bakkeleien natuurfilosofen en later biologen al sinds het prille begin van de natuurwetenschap. De kansrijkste benaderingen zijn de thermodynamische:

  • leven is als ‘iets’ dat de entropie (wanorde) in de omgeving vergroot en de wanorde binnen de eigen systeemgrenzen verkleint cq de vrije energie binnen vergroot.

en een meer biologisch getinte omschrijving:

  • Levende organismen kennen een vorm van stofwisseling (het omzetten van het ene in het andere), houden zichzelf in dezelfde toestand, kunnen groeien, kunnen zich voortplanten en kunnen zich door natuurlijke selectie aanpassen aan hun omgeving in opeenvolgende generaties: evolutie.

Meer info: Wat is leven?

Geen aards leven zonder water
Als de de tweede definitie hanteren: wat leeft moet een stofwisseling kennen etcetera, zien we dat water inderdaad essentieel is als oplosmiddel voor de stofwisseling. Zonder water geen stofwisseling, en dus geen leven. Organismen, zoals zaden, beerdiertjes en bacteriesporen kunnen in uitgedroogde vorm in een soort winterslaap gaan, maar gedurende die tijd vindt er – voorzover bekend – geen stofwisseling plaats. Er zijn geen aardse levensvormen bekend met een stofwisseling zonder water. Nu moet daar wel bij gezegd worden dat we nooit op zoek zijn geweest naar levensvormen die niet op de een of andere manier een ander systeem dan water gebruiken voor hun stofwisseling.

Zou een meercellig ammoniakwezen er zo uit zien?
Zou een meercellig ammoniakwezen er zo uit zien?

Ammoniak in plaats van water
Op zeer koude werelden waarop water zo hard bevroren is als rots, verandert ammoniak, NH3, in een vloeistof. Er zou zich in principe een levensvorm in een ammoniakrijke ijswereld kunnen ontwikkelen. Ammoniak gedraagt zich in veel opzichten als water en eiwitten bestaan uit aminozuren, die zich ook heel goed in ammoniak kunnen vormen.

Een probleem met ammoniak is dat het minder polair is dan water. Vetten lossen bijvoorbeeld zonder probleem op in ammoniak. Aangezien celwanden op aarde uit een vetmembraan bestaan, moeten ammoniakcellen een andere, rigide, stof als membraan gebruiken. Ook is het vloeibare temperatuurtraject van ammonia maar klein: van -78 graden tot -34 graden. Overigens: deze temperatuurgrenzen gelden bij een aardse luchtdruk. Is de luchtdruk veel hoger, bijvoorbeeld 50 atmosfeer, dan blijft ammonia vloeibaar over bijna tweehonderd graden. Ammonia verdampt ook makkelijker dan water.

Toch is ammonia het meestgenoemde alternatief voor water[1]. Een mogelijke water-ammoniakoceaan bevindt zich in het binnenste van de grootste maan van Saturnus, Titan. Bij deze lage temperaturen verlopen levensprocessen erg langzaam. Je hoeft dus niet erg bang te zijn dat je huisdier van een ammoniakwereld snel wegkruipt. Al zal dat letterlijk wel een hele opluchting zijn.

Methaanwezens
De oppervlakte van Titan doet merkwaardig aards aan. De vloeistof op het oppervlak is echter geen water, maar methaan, dat een complete hydrologische (of liever gezegd: methanologische) kringloop ondergaat. Af en toe zijn er heftige methaanregenbuien, waarbij enorme methaandruppels tergend langzaam naar beneden vallen. Geen wonder dat astrobiologen enthousiast hebben gespeculeerd over methaangebaseerde wezens. Methaan is echter polair. De bouwstenen van aards leven, zoals eiwitten, lossen dus niet op in methaan. Onderzoekers denken daarom dat methaangebaseerd leven (als het al bestaat), vermoedelijk gebaseerd is op vetachtige stoffen. Titan is zeer koud: op de oppervlakte heersen temperaturen rond de 70 kelvin (rond de -200 graden). Dit leven zal nog veel trager zijn dan ammoniakgebaseerd leven.

Sommige onderzoekers denken dat er inderdaad methaangebaseerd leven voorkomt op Titan. Er verdwijnt namelijk op raadselachtige wijze waterstof uit de atmosfeer. Ze vermoeden dat methaanbewonende organismen deze waterstof verbranden met ethyn (welbekend van de carbidbus) en er ethaan van maken, wat energie oplevert. Voor het verdwijnen van de waterstof zijn er ook andere chemische processen goed denkbaar [2]. De meeste onderzoekers vinden dat ook de meest logische verklaring.


Landing op Titan

Waterstofperoxide–bacteriën op Mars?
Water kent een nogal instabiele en agressieve variant met een extra zuurstofatoom: waterstofperoxide(H2O2). Een mengsel van water en waterstofperoxide trekt zeer sterk water aan. Joop Houtkooper en Dirk Schulze-Makuch   denken daarom dat er op Mars wel eens een vorm van leven kan voorkomen dat in plaats van water, een mengsel van deze twee vloeistoffen bevat. Bijkomend voordeel voor bacteriën: dit mengsel bevriest pas bij -56 graden onder nul. Wel zal de biochemie zich moeten beschermen tegen het agressieve peroxide, maar dat is sowieso al noodzakelijk – peroxiden komen op Mars zeer veel voor. Ook zijn er meerdere organismen (van bacteriën tot de bombardeerkever) bekend die geconcentreerde waterstofperoxide gebruiken. [3] De peroxide-hypothese verklaart ook opmerkelijk goed waarom eventuele levensvormen de chemische test van de Marslander Viking uit 1976 hebben kunnen ontgaan. Door ze te verhitten reageerde de agressieve peroxide met de organische bestanddelen en veranderen deze in kooldioxide en water. Kortom: klopt de peroxide-hypothese, dan hebben planeetonderzoekers er al die jaren flink naast gezeten.

Bronnen
1. David Darling, Ammonia-based life
2. Strobel et al., Molecular hydrogen in Titan’s atmosphere: Implications of the measured tropospheric and thermospheric mole fractions, Icarus (2010) (paywall)
3. Joop Houtkooper en Dirk Schulze-Makuch, The H2O2-H2O Hypothesis: Extremophiles Adapted to Conditions on Mars?, European Planetary Science Congress (2007) (gratis)

Dit soort demonstraties, maar dan intelligenter aangepakt dan dit, helpen om belastingontwijking impopulair te maken.

Sociale druk stopt belastingontwijking

Veel mensen, vooral uit rechtse kringen, zien belastingontwijkers als verzetshelden tegen de graaigrage, spilzuchtige overheid. Op een feestje opscheppen over handige fiscale trucs maakt je snel populair. Precies daar ligt de wortel van het probleem, ontdekten economen met een model.

Belastingontwijking en spilzuchtige overheid houden elkaar in stand
Belastingontwijking is een ernstig probleem in landen als Griekenland. Dit uiteraard gecombineerd met belachelijk hoge belastingen en een onzinnig, volkomen uit de hand gelopen uitgavenpatroon, waardoor veel belastingbetalers er terecht weinig voor voelen om hieraan bij te dragen. Met deze -zeer reële- tegenwerping, kunnen we toch vaststellen dat een betere belastingmoraal de nodige ellende had voorkomen in Griekenland en Italië. Kortom: het is doorgaans van maatschappelijk belang om belastingontwijking te verminderen. Althans: als het belastinggeld althans niet grotendeels over de balk wordt gegooid, anders is de maatschappij het beste af met totale belastingontduiking, zodat de overheid failliet gaat.

Dit soort demonstraties, maar dan intelligenter aangepakt dan dit, helpen om belastingontwijking impopulair te maken.
Dit soort demonstraties, maar dan intelligenter aangepakt dan dit, helpen om belastingontwijking impopulair te maken.

Belastingontwijking berekenen
Economen hebben daarom rekenmodellen ontwikkeld om belastingontduiking als fenomeen te bestuderen. Het basisidee is dat belastingbetalers hun gehele inkomen kunnen declareren, een deel van hun inkomen of helemaal geen inkomen. Het belastingtarief en hoeveel dit proportioneel hoger is voor hoge inkomens, is een belangrijke factor. Over het algemeen blijken onzekerheidsmijdende belastingbetalers het meest geneigd om belastingen te betalen.

Het risico van belastingontduiking is op zijn beurt weer afhankelijk van veel factoren. Denk aan de waarschijnlijkheid om gecontroleerd te worden door de FIOD en de straf die belastingzondaren boven het hoofd hangt. Er zijn ook sociale factoren die het psychologische klimaat voor belastingontduiken veranderen. In Griekenland is belastingontduiking onder de elite meer geaccepteerd dan in bijvoorbeeld Zweden. Voor een Zweed voelt belastingontduiking daarom doorgaans ook veel riskanter en verkeerder aan dan voor een Griek. In de nieuwste modellen reageren diverse actoren (gesimuleerde personen of bedrijven) op elkaar. Met opmerkelijke resultaten. De modellen suggereren bijvoorbeeld dat zelfs lage niveaus van controle kunnen leiden tot veel brave belastingbetalers, hoewel het tijd kost.

Natuurkundig Ising-model gebruikt
Nu is voor het eerst een simulatie uitgevoerd met een miljoen economische actors. Hiervoor gebruikten Michael Pickhardt en Goetz Seibold van de Brandenburgse technische universiteit Cottbus in Duitsland een zogeheten Ising model, de natuurkundigen onder jullie bekend uit vaste-stoffysica. Dit bestaat uit een rooster waarin elk knooppunt in twee verschillende staten kan bestaan. Elk knooppunt beïnvloedt zijn buren. Deze roosters kunnen enorm groot zijn, tot miljoenen eenheden. Isingmodellen kunnen uitstekend faseveranderingen beschrijven in bijvoorbeeld ferromagneten. Magneten richten zich, als ze vrij kunnen bewegen, in dezelfde richting. Dat kost het minste energie. Het Isingmodel voorspelt dat in een ferromagneet gebiedjes ontstaan met knooppunten die dezelfde richting wijzen, wat nauwkeurig overeenkomt met hoe ferromagneten zich werkelijk gedragen. Het Isingmodel is vrij simpel en kan daardoor snel doorgerekend worden.

Het magnetisme van brave belastingbetalers
Volgens het Ising-gedragsmodel van de twee fysisch economen, gedragen mensen zich precies zoals magneetjes. Mensen doen het liefste mee met de groep. Daarom zie je ook voorbeelden van Oranjekoorts waarbij een hele straat wordt omgetoverd en er enorme sociale druk is op alle bewoners om mee te doen. Tot nu toe waren Isingmodellen in de sociale wetenschappen niet erg succesvol. Ze waren te zwart-wit. Of je ontwijkt belasting totaal, of je bent een totale braverik. In de praktijk varieert belastingfraude uiteraard van een onterecht bonnetje teveel declareren tot complete schaduwboekhoudingen en trusts. In hun nieuwe model introduceerden ze daarom twee extra effecten: chaos, de neiging af te wijken van de groep (vergelijk temperatuur in een magneet, een hoge temperatuur gooit de elementaire magneetjes door elkaar), en sociale druk (een extern magneetveld, dat ze in dezelfde richting dwingt).

Mensen meer of minder gevoelig voor groepsdruk
Zoals bekend zijn er groepsmensen, keiharde individualisten en alle gradaties er tussenin. Dit modelleerden de twee door per knooppunt een andere groepsgevoeligheid in te stellen. Als hun model runt, werken deze knooppunten op elkaar in, net zoals in de werkelijke maatschappij, zonder de computer door te laten branden. Beiden voerden hun experiment uit met één miljoen actoren. Dat kunnen in een Ising model vrij gemakkelijk tien miljoen worden. Dit betekent ‘slechts’ een toename met factor tien in plaats van een explosie van complexiteit, zoals in bestaande economische modellen.

Tips voor de belastinginspecteur
Dit leverde een aantal interessante voorspellingen op. Naast voor de hand liggende: meer controleren en harder straffen, is het gevoel van angst onder de belastingbetalers te vergroten door ze na een belastingcontrole op de huid te blijven zitten. Ook werkt sociale druk, bijvoorbeeld door belastingontduikers aan de schandpaal te nagelen zoals de Occupy beweging nu doet. Zo kweek je een goede belastingmoraal aan, die zelfversterkend werkt. De vraag blijkt alleen of de werkelijkheid overeenkomt met de theorie. Zullen de Grieken nu als proefkonijnen dienen?

Bron:
Michael Pickhardt en Goetz Seibold, Income Tax Evasion Dynamics: Evidence from an Agent-based Econophysics Model, ArXiv (2011)

Nanosensoren op zenuwcellen zijn nu realiteit. Een stap naar uploaden van onze geest in een computer.

Nanosensor leest hersencel

Onsterfelijkheid door het uitlezen van het menselijk brein en de informatie opslaan in een computer, is weer een stapje dichterbij gekomen. Ook komen praktische hersenimplantaten nu wel heel dichtbij. Dit alles dankzij een biocompatibele array van grafeentransistoren, die van een individuele lichaamscel de signalen kan beluisteren.

Nanosensoren op zenuwcellen zijn nu realiteit. Een stap naar uploaden van onze geest in een computer.
Nanosensoren op zenuwcellen zijn nu realiteit. Een stap naar uploaden van onze geest in een computer

Ruisloze elektrode dankzij grafeen
Onderzoekers van de technische universiteit van München en het Jülich Onderzoekscentrum is het voor de eerste keer gelukt om met een grafeen-gebaseerde transistorarray een lichaamscel te ‘beluisteren’. Belangrijk, want grafeen is in tegenstelling tot silicium bio-compatibel en kan dus veilig worden toegepast in de hersenen. Eerdere pogingen met silicium lukten ook, maar deze techniek is een dood spoor: deze allereerste experimentele sensor van grafeen deed het al even goed als de allerbeste silicium sensor. Silicium is ook te ruisgevoelig voor betrouwbare communicatie met individuele zenuwcellen. Aantrekkelijke kanten van grafeen: het is elektronisch hoogwaardig, chemisch stabiel en biologisch inert, kan gemakkelijk op buigzame ondergrond worden verwerkt en zal, verwacht men, tegen lage kosten op grote schaal worden geproduceerd.

Laagje hartcellen gekweekt op zestien sensors
De array bestond uit zestien zogeheten graphene solution-gated field-effect transistors (G-SGFETs), afgezet op koperfolie door opdamping en daarna afgewerkt met de bekende etstechnieken uit de chipsindustrie. Veranderingen in de elektrische en chemische omgeving beïnvloeden direct de transistors: de stroom door de transistor wordt doorgelaten of juist afgeknepen. Bovenop deze array kweekten de onderzoekers een laagje cellen met eigenschappen als die in de hartspier. De eigenschappen van deze cellen zijn goed bekend. De onderzoekers merkten dat de transistors precies die elektrische signalen doorgaven die deze cellen gewoonlijk afgeven.  Kortom: de transistors werkten nauwkeurig, nu al even nauwkeurig als de beste silicium sensoren. Ook merkten ze een hogere impulsfrequentie als ze bloot werden gesteld aan het stresshormoon norepinefrine. Ook weer zoals deze cellen gewoonlijk doen.

Hersenimplantaten in ontwikkeling
De onderzoekers willen nog meer ruis verwijderen en de techniek naar buigzame dragers overzetten, om zo ook nauwkeuriger verschillende plekken op de cellen  af te kunnen lezen. De meest interessante aanhechtingspunten zijn uiteraard dendrieten, de lange zenuwbanen die de ene zenuwcel met de andere verbinden. Je zou met sensoren die klein en gevoelig genoeg zijn, elk neuron in het brein af kunnen lezen. Of, gemakkelijker, signalen naar neuronen sturen. Bij patiënten met hersenziekten als Alzheimer degenereren bepaalde hersengebieden omdat ze geen elektrische signalen meer van andere hersencellen krijgen, terwijl ze zelf nog gezond zijn. Met een hersenimplantaat kan je dat voorkomen. Nog spectaculairder is een computer-hersen interface. Zo zou je in een fractie van een seconde ingewikkelde berekeningen kunnen uitvoeren. Dit is echter nog steeds zeker tien jaar in de toekomst.

Kunnen blinden in de toekomst weer zien?
Op dit moment werken onderzoekers samen met het Parijse Vision Institute aan biocompatibiliteit van grafeenlagen voor de netvliescellen van blinden (die hierdoor hopelijk uiteindelijk weer zullen kunnen zien) en het Europese onderzoeksprogramma NEUROCARE, dat zich toelegt op het ontwikkelen van buigzame hersenimplantaten op basis van grafeen en andere nanokoolstofverbindingen.

Bron: 
Lucas H. Hess et al., Graphene Transistor Arrays for Recording Action Potentials from Electrogenic Cells, Advanced Materials 2011